ECLI:NL:RBDHA:2024:2041
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 2 november 2023 afgewezen, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Verzoeker, die zich in Syrië bevindt, verzoekt de rechtbank om een spoedige behandeling van zijn bezwaar en om een voorlopig oordeel, omdat de staatssecretaris de aanvragen van zijn gezinsleden heeft ingewilligd.
De voorzieningenrechter heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om griffierecht te betalen en verleent hem vrijstelling van deze verplichting. Echter, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sterke twijfels zijn over de rechtmatigheid van het primaire besluit van de staatssecretaris en dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet bedoeld is om de voortgang van de bezwaarprocedure te bespoedigen.
De voorzieningenrechter benadrukt dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn in acht moet nemen en dat verzoeker de weg van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht kan volgen indien de termijn wordt overschreden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het toewijzen van het verzoek zou vooruitlopen op het onderzoek dat de staatssecretaris nog moet doen in de bezwaarprocedure. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 15 februari 2024.