ECLI:NL:RBDHA:2024:2041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 2 november 2023 afgewezen, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Verzoeker, die zich in Syrië bevindt, verzoekt de rechtbank om een spoedige behandeling van zijn bezwaar en om een voorlopig oordeel, omdat de staatssecretaris de aanvragen van zijn gezinsleden heeft ingewilligd.

De voorzieningenrechter heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om griffierecht te betalen en verleent hem vrijstelling van deze verplichting. Echter, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sterke twijfels zijn over de rechtmatigheid van het primaire besluit van de staatssecretaris en dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet bedoeld is om de voortgang van de bezwaarprocedure te bespoedigen.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn in acht moet nemen en dat verzoeker de weg van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht kan volgen indien de termijn wordt overschreden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het toewijzen van het verzoek zou vooruitlopen op het onderzoek dat de staatssecretaris nog moet doen in de bezwaarprocedure. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 15 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37938
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) met het besluit van 2 november 2023 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verzoeker is wegens betalingsonmacht voorlopig vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, referente [referente] , M. Majdoubi als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Vrijstelling griffierecht
2. Verzoeker heeft om vrijstelling verzocht van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Verzoeker wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.

Beoordeling verzoek

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoeker verzoekt om snellere behandeling van zijn bezwaar en verzoekt de rechtbank om een voorlopig oordeel. Verzoeker heeft belang bij een spoedige inwilliging van de aanvraag, temeer nu hij in Syrië verblijft en de staatssecretaris de aanvragen van de overige gezinsleden heeft ingewilligd. Hij verzoekt de rechtbank een voorlopig oordeel te formuleren en de staatssecretaris op te dragen met inachtneming van dat oordeel spoedig op het bezwaar te beslissen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat aan de algemene voorwaarden is voldaan, dat zijn identiteit aannemelijk is gemaakt en dat de familierechtelijke relatie met referente aannemelijk is gemaakt. Nu hij jongvolwassene was toen referente Nederland inreisde – op het peilmoment – , dient hij als jongvolwassene te worden aangemerkt. Dat is ten onrechte niet gedaan. De staatssecretaris heeft ten onrechte geconcludeerd dat het zelfstandig hebben gewoond een contra-indicatie is. Verzoeker heeft voor een korte tijd op kamers gewoond, waarbij hij wekelijks terugkeerde naar huis. De verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 29 september 20171 is niet van toepassing op eiser, omdat dit een andere situatie betreft. Volgens verzoeker heeft de staatssecretaris ten onrechte doorgetoetst of hij zich zelfstandig en moeiteloos handhaaft en heeft de staatssecretaris voorts ook ten onrechte gesteld dat hiervan sprake is. Ook betoogt verzoeker dat ten onrechte is geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
5. Ter zitting is verzocht om verzoeker te beschouwen als ware hij in het bezit van een mvv. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats (a) indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en (b) sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Verzoeker wijst hierbij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 augustus 2021.2 Verzoeker voert aan dat hieraan is voldaan.
6. De staatssecretaris stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat niet is gebleken dat verzoeker onder het jongvolwassenenbeleid valt. Ter zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het besluit in de bezwaarfase ligt en er een algehele heroverweging volgt. Ook moet nog worden onderzocht of verzoeker of referente gehoord moeten worden in het kader van artikel 8 van het EVRM3 om dit bij de beoordeling te betrekken.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Verzoeker heeft, eerst ter zitting, verzocht om hem te beschouwen als ware hij in het bezit van een mvv. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een dergelijk verzoek verstrekkend is en feitelijk geen voorlopig karakter heeft. Immers, indien dit verzoek wordt toegewezen zal verzoeker Nederland in kunnen reizen zodat de feitelijke situatie ontstaat die verzoeker met zijn aanvraag heeft beoogd, terwijl de staatssecretaris nog niet op het bezwaar heeft beslist. Toewijzing van deze eerst ter zitting gevraagde voorlopige voorziening betekent dat de staatssecretaris voor een voldongen feit wordt gesteld. De voorzieningenrechter begrijpt dat het van groot belang is voor verzoeker dat de staatssecretaris voortvarend beslist in de bezwaarfase. Naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker echter in deze procedure onvoldoende onderbouwd dat
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang, bestaande uit een zeer urgente situatie die onhoudbaar is en maakt dat hij onmiddellijk naar Nederland moet komen. Gelet op de argumenten die over en weer zijn uitgewisseld, waarbij de staatssecretaris heeft verklaard dat hij nader onderzoek gaat verrichten en in bezwaar een volledige heroverweging plaatsvindt, komt de voorzieningenrechter thans ook niet tot de conclusie dat sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Het toewijzen van het verzoek zou te zeer vooruit lopen op het onderzoek dat de staatssecretaris nog in bezwaar moet doen. De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding om het gevorderde in deze zaak toe te wijzen.
9. Zoals hiervoor reeds is overwogen begrijpt de voorzieningenrechter dat het van groot belang is voor verzoeker dat de staatssecretaris voortvarend beslist. De voorlopige voorzieningenprocedure is echter niet bedoeld om de voortgang in de bezwaarprocedure te bespoedigen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris (op dit moment) de wettelijke beslistermijn niet heeft overschreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoeker met het verzoek om een voorlopige voorziening niet bewerkstelligen dat de staatssecretaris sneller beslist op het bezwaarschrift dan de wettelijke beslistermijn. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld niet te kunnen zeggen op welke datum op het bezwaar zal worden beslist, maar dat er geen indicatie is dat dit niet binnen de beslistermijn zou kunnen. Vooralsnog dient uitgangspunt te zijn dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn in acht zal nemen, bij gebreke waarvan voor verzoeker de weg van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht open staat. Dit laat onverlet dat de staatssecretaris in overweging kan nemen om sneller te beslissen op het bezwaarschrift. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening en zal het verzoek worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek gelet op het vorenstaande af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.