ECLI:NL:RBDHA:2024:20406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
8 december 2024
Zaaknummer
SGR 21/6572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een dakopbouw met dakterras in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras aan de [adres 1] te [plaatsnaam]. De eisers, bewoners in de directe omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning die op 5 maart 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was verleend aan de toenmalige eigenaar van de woning. De rechtbank heeft de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de aanvraag voldoet aan het bestemmingsplan en dat er geen sprake is van onevenredige schaduwhinder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft zoals die gold vóór deze datum. De rechtbank heeft ook de argumenten van eisers over de schaduwhinder en de welstandseisen beoordeeld. Eisers voerden aan dat de dakopbouw niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bezonning in hun tuinen. De rechtbank concludeerde echter dat de vergunning terecht was verleend, omdat de dakopbouw voldoet aan de planregels en er geen onredelijke schaduwhinder optreedt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de welstandsadviezen door verweerder terecht zijn overgenomen. De vrees van eisers voor precedentwerking werd niet als relevant beschouwd, aangezien de vergunning een gebonden beschikking betreft. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaken tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Remeijer-Schmitz en mr. V. Boender-Wiebenga).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghoudster.

Inleiding

1. Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de toenmalige eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras.
1.1.
Bij besluit van 2 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024, samen met de beroepen in de zaken met zaaknummers SGR 21/7708, 22/3012 en 22/7768, op zitting behandeld. Daarbij waren aanwezig: eisers, de gemachtigden van verweerder en vergunninghoudster.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. De voormalige eigenaar van de woning aan de [adres 1] heeft op 11 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras. Vergunninghoudster heeft op een later moment deze woning gekocht.
2.1.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder voldoet de aangevraagde omgevingsvergunning aan het bestemmingsplan en zijn geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.
2.2.
Eisers wonen in de directe omgeving van vergunninghoudster. Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Ze voeren aan dat de dakopbouw niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Van een gebonden beschikking is geen sprake en verweerder moet een belangenafweging maken. De dakopbouw leidt tot onevenredige schaduwhinder en verweerder had op grond van artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels ook nadere eisen moeten stellen om dit te voorkomen. Tot slot is volgens eisers ten onrechte een positief welstandsadvies verleend.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Overeenstemming met het bestemmingsplan?
4. Eisers betogen dat de dakopbouw in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voeren hiertoe aan dat [adres 1] weliswaar de aanduiding ‘extra bouwlaag’ heeft, maar dat dit adres niet is genoemd in de tabel met maximale bebouwingspercentages in artikel 6 van de planregels. Volgens eisers heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit betekent dat 100% van het dakoppervlak bebouwd mag worden. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 november 2014 [1] voeren zij aan dat de planregels prevaleren boven de plankaart.
4.1.
In het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” heeft het perceel [adres 1] de bestemming “Woondoeleinden” en de aanduiding ‘extra bouwlaag’. Op grond van artikel 5, derde lid, onder k, onder I, van de planregels mag hier een extra bouwlaag en terras worden gebouwd, waarbij de voorwaarde geldt dat de oppervlakte van de extra bouwlaag niet meer mag bedragen dan het aangegeven percentage van het dakoppervlak van het desbetreffende gebouw in de tabel in artikel 6.
4.2
De rechtbank stelt vast dat [adres 1] niet is genoemd in de tabel in artikel 6 van de planregels. Dat betekent dat voor dit adres geen maximaal bebouwingspercentage van het dakoppervlak geldt. Dit betekent dat op grond van de planregels het hele dak mag worden bebouwd met een dakopbouw. Nu in dit geval een dakopbouw is aangevraagd voor 74% van het dakoppervlak, is daarmee voldaan aan de planregels. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014 kan hen niet baten, omdat geen sprake is van een onverenigbaarheid tussen de plankaart en de planregels. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van de omgevingsvergunning voldoet aan het bestemmingsplan en dat in zoverre sprake is van een gebonden beschikking als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo en geen belangenafweging plaatsvindt.
Bezonning
5. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot het stellen van nadere eisen. Eisers wijzen op artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels. Daarin staat dat verweerder nadere eisen kan stellen aan de situering en de opbouw van het volume van de dakopbouw om ervoor te zorgen dat geen onevenredige schaduwhinder optreedt. Volgens eisers zorgt de dakopbouw van [adres 1] voor onevenredige schaduwhinder in hun tuinen en buitenruimtes.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om gebruik te maken van de nadere eisen-regeling. Verweerder voert aan dat bij de totstandkoming van het ontwerpbestemmingsplan “ [bestemmingsplan] 2020” (ontwerpbestemmingsplan) een bezonningsonderzoek is uitgevoerd door Peutz. Uit dat bezonningsonderzoek volgt dat bij de woningen van eisers voldaan kan worden aan de Haagse bezonningsnorm van minimaal twee uur bezonning op de gevel in de periode van 19 februari tot 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10º. Van onevenredige schaduwhinder zal daarom volgens verweerder geen sprake zijn.
5.2.
Op grond van artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels is verweerder bevoegd om in verband met de bezonning nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de opbouw van het volume van de dakopbouw. Aan de achterzijde van het gebouw, waarop de extra bouwlaag zal worden geplaatst, dient de situering van de extra bouwlaag zodanig te zijn, dat de aangrenzende percelen en/of aan de achterzijde gelegen percelen en de daarbij behorende tuinen als gevolg van de extra bouwlaag geen onevenredige schaduwhinder ondervinden. Er is sprake van een onevenredige schaduwhinder, indien als gevolg van de plaatsing van de extra bouwlaag tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10˚ niet zijn gewaarborgd.
5.3.
De rechtbank overweegt dat uit het bezonningsonderzoek van Peutz, waarnaar verweerder verwijst, volgt dat is onderzocht wat het gevolg is voor de bezonning van de omgeving wanneer het volledige bouwblok aan de [straatnaam 1] / [straatnaam 2] /
[straatnaam 3] wordt bebouwd met dakopbouwen. Uit dit bezonningsonderzoek volgt dat ook in die situatie bij eisers nog steeds wordt voldaan aan de Haagse bezonningsnorm voor bezonning op de gevels. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Tussen partijen is wel in geschil of in de achtertuinen en buitenruimtes onevenredige schaduwhinder, zoals bedoeld in artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels, ontstaat.
5.4.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat van onevenredige schaduwhinder pas sprake is als de bouw van een dakopbouw ervoor zorgt dat in de omliggende tuinen in het geheel niet meer sprake is van twee bezonningsuren per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10˚. Als de bouw van een dakopbouw dat gevolg heeft, kan verweerder nadere eisen stellen.
5.5.
De rechtbank overweegt dat in het bezonningsonderzoek van Peutz geen berekening wordt gemaakt van schaduwhinder in de tuinen van eisers als gevolg van de dakopbouwen. Verweerder heeft zich daarom op basis van dit onderzoek niet op het standpunt kunnen stellen dat in de tuinen geen sprake is van onevenredige schaduwhinder en dat daarom het stellen van nadere eisen niet nodig is.
5.6.
De rechtbank overweegt verder dat eisers wel een bezonningsonderzoek hebben laten opstellen naar het effect van de dakopbouw op de bezonning in hun tuinen. De resultaten van dit onderzoek staan in een rapport van Bezonningsingenieur.nl van 28 april 2021. In dit rapport zijn twee scenario’s uitgewerkt. Ten eerste het scenario dat alleen een dakopbouw op [adres 1] wordt gerealiseerd en ten tweede het scenario dat het hele bouwblok van een dakopbouw wordt voorzien.
5.7.
De rechtbank overweegt dat het tweede scenario in dit geval niet aan de orde is. In deze procedure ligt immers alleen het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw op [adres 1] ter beoordeling voor. De rechtbank kan daarom alleen kijken naar het effect van deze dakopbouw. De rechtbank begrijpt dat eisers vrezen voor precedentwerking. Die vrees is ook niet denkbeeldig, aangezien in de periode na verlening van de omgevingsvergunning voor de dakopbouw op [adres 1] ook vergunningen zijn verleend voor dakopbouwen op andere huizen in het bouwblok. De omvang van het geschil bij de rechtbank wordt echter bepaald door het bestreden besluit, in dit geval het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor [adres 1] , en de daartegen gerichte beroepsgronden. De rechtbank mag niet buiten de omvang van het geschil treden. De integrale toetsing van de invloed van alle dakopbouwen op het bouwblok vindt plaats bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Dat is het moment waarop eisers kunnen aanvoeren dat het mogelijk maken van dakopbouwen op het hele bouwblok onaanvaardbare gevolgen heeft voor hun bezonning.
5.8.
In het rapport van Bezonningsingenieur.nl wordt geconcludeerd dat in de geplande situatie in grote delen van de tuin van de [adres 2] en [adres 3] minder dan twee uur bezonning mogelijk is. Uit het rapport volgt verder dat op [adres 4] in de bestaande situatie alleen op 21 juni sprake is van bezonning en dat deze bezonning verdwijnt als een dakopbouw wordt gebouwd op [adres 1] .
5.9.
De rechtbank overweegt dat dit betekent dat de dakopbouw zal leiden tot extra schaduwhinder in de tuinen en buitenruimtes van eisers. Er is echter geen sprake van onevenredige schaduwhinder, zoals dit is gedefinieerd in artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de planregels. Uit de conclusie van het rapport van Bezonningsingenieur.nl dat in grote delen van de tuinen sprake is van minder dan twee uur bezonning, leidt de rechtbank af dat in (kleinere) delen van de tuinen nog wel twee bezonningsuren per dag mogelijk zijn. Voor [adres 4] geldt dat er in de bestaande situatie al geen twee bezonningsuren per dag mogelijk zijn, zodat geen sprake is van een afname tot minder dan twee uur die het gevolg is van de beoogde dakopbouw. De rechtbank overweegt dat verweerder gelet hierop in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan haar bevoegdheid om nadere eisen te stellen.
Welstand
6. Eisers betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Eisers voeren hiertoe aan dat verweerder het advies van de Welstands- en Monumentencommissie (welstandscommissie) niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Eisers wijzen op het tegenrapport van april 2021, waarin staat dat het [straatnaam 2] van grote bouw- en cultuurhistorische waarde is en dat verticale uitbreidingen daarom zorgvuldig beoordeeld moeten worden. De welstandscommissie staat ten onrechte teveel verschillen in de vormgeving van de dakopbouwen toe. De welstandscommissie gaat akkoord met een setback van twee meter aan de voorkant van de woning, terwijl voor woningen aan de overkant van de straat omgevingsvergunningen zijn verleend voor dakopbouwen met een kleinere setback aan de achterkant van de woning. Ook is de welstandscommissie akkoord gegaan met het realiseren van een dakopbouw met een doorgetrokken voorgevel aan de [adres 5] .
6.1.
Verweerder wijst erop dat de welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. [2] Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandstoets een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden. In de onderhavige zaak is het bouwvolume geregeld in het bestemmingsplan, zodat dit bij de welstandstoets moet worden gerespecteerd. Eisers hebben ook geen deskundig tegenadvies overgelegd, aldus verweerder.
6.2.
In het welstandsadvies van 3 februari 2021 staat:

Niet akkoord. Eerder kon de commissie zich een dakopbouw op deze locatie voorstellen en onderschreef zij de hoofdvorm. Zij kon echter niet instemmen met de architectonische uitwerking. Zij vroeg ter plaatse van de voorgevel de hoek te laten aansluiten op de terugliggende wand ter hoogte van de scheidingswand van de keuken/woonkamer parallel met de wand op as d. In het voorliggende aangepaste ontwerp levert dit de gewenste heldere opzet op.
Voor wat betreft de detaillering kan de commissie echter niet instemmen met het ontwerp. Zij mist de detaillering van de boeiboorden en de kleurstelling van de wachtgevels. Een grijze kleurstelling (zoals RAL 7037) is gangbaar voor het stucwerk. Tot slot vraagt de commissie het detail van de luifel slanker te detailleren.”
6.3.
In het welstandsadvies van 24 februari 2021 staat:

Akkoord. De commissie kon eerder in hoofdlijnen met het voorstel instemmen, maar had nog enkele opmerkingen over de kleurstelling en detaillering. Er is op deze opmerkingen goed gereageerd. De kleur van de wachtgevel is gespecificeerd, de luifel is slanker en de boeiborden aan de voorgevel zijn getekend.”
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de adviezen van de welstandscommissie heeft mogen overnemen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. [3] Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
6.5.
In het door eisers overgelegde tegenrapport heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de welstandsadviezen niet over te nemen. In dit tegenrapport staan geen redenen waarom de welstandsadviezen niet juist zijn. Dat het bouwplan volgens het tegenrapport zorgvuldig moet worden beoordeeld, betekent niet dat de welstandsbeoordeling onjuist is geweest. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren daarom geen grond voor het oordeel dat de welstandsadviezen zodanige gebreken vertonen, dat verweerder de adviezen niet (zonder meer) aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dat de welstandscommissie heeft ingestemd met een setback aan de voorkant betekent ook niet dat de welstandsadviezen niet deugdelijk zijn. Uit de welstandsverordening blijkt dat getoetst moet worden op het niveau van het bouwblok. Dat op andere bouwblokken in de omgeving dakopbouwen met een setback aan de achterkant aanwezig zijn, betekent daarom niet dat de welstandstoets onjuist is geweest.
Precedentwerking
7. Eisers vrezen door het verlenen van de omgevingsvergunning aan [adres 1] voor precedentwerking. Gebleken is dat andere woningen eenzelfde dakopbouw hebben aangevraagd. Cumulatieve effecten van meerdere dakopbouwen zullen voor nog meer schaduwwerking zorgen. [adres 2] en [adres 6] zullen ingebouwd raken en [adres 4] zal zelf geen dakopbouw meer kunnen realiseren.
7.1.
De rechtbank heeft hiervoor onder overweging 4.2 overwogen dat sprake is van een gebonden beschikking. Behalve bij de afweging om nadere eisen te stellen, kon verweerder geen belangenafweging verrichten. De omstandigheid dat sprake zal zijn van precedentwerking kon verweerder niet bij de vergunningverlening betrekken. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [adres 2] en [adres 6] ingebouwd raken en [adres 4] niet zelf een dakopbouw kan realiseren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3945.
2.ABRvS 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1139
3.ABRvS 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1210.