201311757/1/A4.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting tot Behoud Groene Zoom (hierna: de stichting), gevestigd te Haarlem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 november 2013 in zaak nr. 13/42 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2012 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het overschrijden van de toegestane afmetingen in het bestemmingsplan aan het [locatie] te Haarlem.
Bij uitspraak van 15 november 2013 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door G. Nol, en het college, vertegenwoordigd door R. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het geschil gaat over afmeren van een klassieke vrachtboot als woonschip in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schalkwijkerweg" aan het [locatie]. Op de plankaart is een ligplaats ingetekend van ongeveer 24,5 m bij 7,5 m. In artikel 8, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften is echter bepaald dat woonschepen maximaal 18,5 m lang, 7 m breed (gemeten vanaf de walkant) en 3,85 m hoog (bij een plat dak) mogen zijn.
2. Niet in geschil is dat het woonschip in ieder geval niet geheel voldoet aan de in de bestemmingsplanvoorschriften gegeven afmetingen. In verband daarmee heeft het college bij het besluit van 21 november 2012 krachtens artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan.
3. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het nemen van zijn besluit wat betreft de toegestane afmetingen van het woonschip ten onrechte is uitgegaan van de planvoorschriften. Volgens haar had het college moeten uitgaan van de afmetingen op de plankaart, voor zover die afwijken van de afmetingen zoals vermeld in de planvoorschriften. Zij stelt dat de plankaart leidend is.
3.1. De stichting voert terecht aan dat de maten van de op de plankaart ingetekende ligplaats en de in de planvoorschriften gegeven afmetingen niet overeenkomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 februari 2004 in zaak nr. 200303347/1 zijn bij een dergelijke onverenigbaarheid de bewoordingen van de planvoorschriften bepalend. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college bij zijn besluit terecht is uitgegaan van de afmetingen zoals opgenomen in artikel 8, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften.
4. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de aan het besluit van 21 november 2012 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. Daarbij merkt zij op dat uit een opmeting blijkt dat het schip in werkelijkheid groter is dan waarvan het college in dat besluit is uitgegaan. Zij betoogt verder dat de afmetingen van het schip dermate afwijkend zijn van de maximale afmetingen die het bestemmingsplan toelaat, dat het woonschip te belastend is voor de omgeving. Verder voert de stichting aan dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het schip minder invloed heeft op zichtlijnen dan een standaard woonboot. Zij voert aan dat het woonschip tegenover een pas gebouwde woning komt te liggen en daarvan het zicht belemmert. De stichting betoogt tot slot dat een naastgelegen aanlegsteiger van een derde door het woonschip in de knel komt.
4.1. Het college is bij het nemen van zijn besluit uitgegaan van de bij de aanvraag opgegeven afmetingen van het woonschip, zoals opgemeten door Fugro GeoServices B.V. In de aanvraag staat dat het woonschip zonder aanhangend bootje 24,06 m lang is, 5 m breed is en 4,3 m uit de oever ligt. Hetgeen in het hogerberoepschrift en ter zitting is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van de juistheid van deze afmetingen mocht uitgaan.
4.2. Het college staat op het standpunt dat het woonschip en zijn ligging niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft het vooropgesteld dat de ruimtelijke afweging om aan het [locatie] een ligplaats voor het woonschip te bestemmen, reeds heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Wat betreft de van het bestemmingsplan afwijkende afmetingen van het woonschip, stelt het college dat het woonschip door zijn vormgeving en volumeopbouw minder invloed heeft op zichtlijnen dan een standaard woonboot. Dat het schip langer is dan het bestemmingsplan toestaat, acht het college daarom niet bezwaarlijk. Voorts acht het college de minimale hoogteoverschrijding acceptabel, omdat van het gehele woonschip slechts de kajuit hoger is dan het bestemmingsplan toelaat. Door te kiezen voor een plek buiten de zichtlijnen is sprake van een goede ruimtelijke ordening, aldus het college. Daarbij merkt het college op dat het woonschip zo is gepositioneerd dat waardevolle zichtlijnen open blijven.
4.3. Hetgeen de stichting heeft aangevoerd brengt de Afdeling niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Deze heeft terecht geconcludeerd dat het college het woonschip en zijn ligging in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
Het betoog faalt.
5. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er alternatieve ligplaatsen zijn die geschikter zijn voor het leggen van het woonschip.
5.1. De rechtbank heeft, in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 in zaak nr. 201209804/1/A1 terecht overwogen dat het bestuursorgaan dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend en dat indien de aangevraagde activiteit op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking aan verlening van een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De stichting heeft weliswaar gesteld dat er alternatieve ligplaatsen voor het woonschip zijn, maar niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat mogelijke alternatieven het college dus niet nopen tot het weigeren van de omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
262-784.