ECLI:NL:RBDHA:2024:20343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
24/7758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag urgentieverklaring voor dakloze moeder en dochter

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een moeder die met haar tweejarige dochter dreigt dakloos te raken, afgewezen. Verzoekster had een urgentieverklaring aangevraagd, maar deze was door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, afgewezen op 9 september 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, omdat zij niet aan de algemene weigeringsgronden voldoet. Verzoekster heeft in de procedure aangegeven dat zij en haar dochter op korte termijn hun tijdelijke woning moeten verlaten, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van verzoekster niet voldoende zijn onderbouwd om toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukt dat het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval geen tijdelijke oplossing biedt, maar zou neerkomen op toewijzing van de aanvraag, wat niet gerechtvaardigd is. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7758

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Charité),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: R. Badloe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 9 september 2024 afgewezen. [1] Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder. Ook aanwezig zijn de twee ambulant begeleiders van verzoekster: [naam 1] en [naam 2] .
1.4.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting het onderzoek geschorst en de zaak voor twee weken aangehouden. Partijen zijn gedurende de schorsing in overleg getreden over of en op welke manier verweerder (eventueel buiten het kader van een urgentieverklaring om) ondersteuning kan bieden bij het vinden en regelen van een (tijdelijk) opvangadres voor verzoekster en haar dochter. Verweerder heeft vervolgens de voorzieningenrechter schriftelijk geïnformeerd. Hij heeft laten weten dat verzoekster niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor opvang in de opvanglocatie ‘Dichtbij’. Ook voor gebruik van één van de noodwoningen komt verzoekster niet in aanmerking omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden, aldus verweerder. Dat het daklozenloket vol is, maakt de situatie voor verweerder niet anders. Verzoekster heeft hierop laten weten haar verzoek om een voorlopige voorziening te handhaven.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft partijen op 1 november 2024 bericht dat zij het niet nodig vindt een nadere zitting te houden tenzij een van de partijen binnen een termijn van vijf werkdagen laat weten mondeling op een zitting te willen worden gehoord. Nadat de termijn om een reactie te geven is verstreken en geen van de partijen heeft laten weten dat zij op zitting willen worden gehoord, heeft de voorzieningenechter partijen bericht dat het onderzoek wordt gesloten en uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft op 3 mei 2024 een urgentieverklaring gevraagd omdat zij en haar minderjarige dochter van twee jaar oud dakloos dreigen te raken. Ruim twee jaar eerder is zij gedwongen door omstandigheden vanuit Curaçao naar Nederland vertrokken, sindsdien woont zij in bij haar tante. Vanwege medische problematiek verhuist haar tante op zeer korte termijn naar een verpleeghuis. Verzoekster zal dan samen met haar dochter de woning moeten verlaten. Het is haar niet gelukt om een nieuwe woning te vinden.
Wat vindt verzoekster?
3. Verzoekster stelt dat sprake is van spoedeisend belang, omdat zij op 2 oktober 2024 de woning van haar tante moet verlaten. Inmiddels heeft verzoekster de woning inderdaad moeten verlaten. Zij heeft nu tijdelijk onderdak bij een vriendin die zij kent van haar opleiding, maar ook deze woning moet zij nu verlaten. De gronden van het verzoek zijn hetzelfde als de gronden in bezwaar. Zij weerspreekt dat geen sprake zou zijn van een urgent huisvestingsprobleem en de weigeringsgronden die haar worden tegengeworpen zijn niet van toepassing. Verzoekster stelt zich verder op het standpunt dat verweerder de hardheidsclausule moet toepassen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Bij het nemen van een beslissing over een urgentieverklaring heeft verweerder beoordelings- en beleidsruimte. Hierbij wordt in de regel een strikt beleid gehanteerd. Uit rechtspraak volgt dat dergelijk stikt beleid niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [2]
6. Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring moet aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit de Huisvestingsverordening worden voldaan. Eerst moet worden nagegaan of geen sprake is van zogenoemde algemene weigeringsgronden. Deze algemene weigeringsgronden staan in artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening. Als sprake is van één of meer algemene weigeringsgronden dan komt de aanvrager niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De aanvraag wordt dan afgewezen en er wordt niet meer getoetst aan de urgentiecriteria van artikel 4:6 en 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
7. Verweerder heeft verschillende algemene weigeringsgronden aan het besluit ten grondslag gelegd. [3] In wat verzoekster heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond voor het oordeel dat deze weigeringsgronden haar ten onrechte zijn tegengeworpen. Zo is verzoekster uit Curaçao naar Nederland verhuisd, zonder dat zij een adequate eigen zelfstandige woonruimte kon betrekken. Gelet op artikel 2.1.6 van de beleidsregels, heeft verweerder op grond hiervan de weigeringsgrond van artikel 4.5, aanhef en onder f kunnen tegenwerpen. Eén algemene weigeringsgrond is al voldoende om de urgentieverklaring te weigeren. Verweerder hoeft dan niet te beoordelen of een urgentieverklaring om sociale of medische redenen kan worden verleend.
8. Wel moet verweerder de persoonlijke omstandigheden van verzoekster beoordelen om te kijken of op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring moet worden verleend. [4] Verweerder voert hierbij het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule met name is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen, gelet op het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij gelet op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule. Verzoekster heeft gedurende de procedure in het kort uiteengezet wat voor haar de aanleiding is geweest om naar Nederland te vertrekken. Namens verzoekster is gewezen op haar zeer belaste voorgeschiedenis. Van enige verwijtbaarheid is volgens verzoekster geen sprake, zij is noodgedwongen naar Nederland gevlucht. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster geen stukken heeft overgelegd die de aangevoerde persoonlijke omstandigheden nader toelichten dan wel onderbouwen. De feiten en omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd, zijn op zichzelf te summier voor het oordeel dat gelet op die omstandigheden verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de hardheidsclausule niet hoeft toe te passen. Het is begrijpelijk dat verzoekster mogelijk enige terughoudendheid voelt bij wat zij wil delen over de omstandigheden waaronder zij naar Nederland is gekomen. Verzoekster kan echter wel in de bezwaarfase de omstandigheden meer toelichten die volgens haar aanleiding zouden moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule zodat verweerder die omstandigheden en eventuele overgelegde stukken bij zijn beoordeling kan betrekken.
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op basis van de informatie die nu voorligt het bezwaar vooralsnog geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarbij tevens mee dat het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval geen tijdelijke oplossing is maar eigenlijk neerkomt op toewijzing van de aanvraag. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verweerder heeft toegelicht dat het besluit abusievelijk is gedagtekend met datum 24 juli 2024.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:833.
3.Artikel 4:5, aanhef en onder b, d en f, van de Huisvestingsverordening Zoetermeer 2023 (de Huisvestingsverordening), gelezen in samenhang met artikel 2.1.2, aanhef en onder i, artikel 2.1.4, aanhef en onder j, artikel 2.1.6, aanhef en onder b, van de Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent urgentieverklaringen (de Beleidsregel).
4.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.