Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft in de jaren 2006 tot en met 2009, 2011, 2014 en 2018 kinderopvang voor haar kinderen afgenomen. Voor die jaren heeft eiseres in totaal een bedrag van
€ 42.287,- aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend gekregen. De kinderopvangtoeslag is later op een lager bedrag vastgesteld. Hierdoor moest eiseres in totaal een bedrag van € 32.279,- aan kinderopvangtoeslag terugbetalen. Van dit bedrag heeft eiseres uiteindelijk € 30.960,- aan verweerder terugbetaald.
3. Eiseres heeft zich op 12 december 2019 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 tot en met 2015.
4. Eiseres heeft na een integrale beoordeling op 2 februari 2022 een compensatiebedrag ontvangen voor de jaren 2006 tot en met 2009, 2011, 2014 en 2018 van in totaal € 70.327,- (compensatiebesluit), omdat in die jaren sprake is geweest van individueel vooringenomen handelen door verweerder. Het compensatiebedrag bestaat uit
€ 30.960,- aan door eiseres terugbetaalde kinderopvangtoeslag, € 8.072,- aan materiële schade, € 1.523,- aan invorderingskosten, € 15.500,- aan immateriële schade en € 13.575,- aan rente over de gemiste kinderopvangtoeslag. Ook heeft eiseres een aanvullende vergoeding van 1% van het totaalbedrag ontvangen van € 697,-. Tegen deze beschikking heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
5. Omdat eiseres van mening is dat zij meer schade heeft geleden door de problemen met de kinderopvangtoeslag dan het compensatiebedrag dat zij van verweerder heeft ontvangen, heeft zij op 1 juni 2021 een verzoek om aanvullende schadevergoeding (het verzoek) ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
6. Aan het verzoek heeft eiseres ten grondslag gelegd dat haar materiële schade minimaal € 1.980.033,20 bedraagt. Zij heeft daarbij de volgende schadeposten opgevoerd:
- vervangende opvangkosten: € 14.400,-;
- reiskosten: niet gespecificeerd;
- kosten van vrije dagen en dagen dat eiseres niet kon werken: 66 dagen;
- studiekosten vanwege studievertraging, inclusief studieschuld: € 250.000,-;
- inkomensschade vanwege verlate start op de arbeidsmarkt: € 1.625.000,-;
- vermogensschade door verkoop auto’s en huisraad: € 22.000,-;
- kosten van schulden en leningen: € 63.687,20;
- kosten vermoeidheidskliniek: € 890,-;
- kosten tandarts in verband met achterstallig onderhoud van het gebit: niet gespecificeerd;
- vergoeding juridische bijstand: € 4.056,-.
Eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van een bedrag van in totaal € 1.324.851,64 voor de geleden immateriële schade.
7. De CWS heeft op 17 februari 2022 haar advies (het advies) uitgebracht en verweerder geadviseerd om aan eiseres een aanvullende vergoeding voor werkelijke schade toe te kennen van € 50.573,-. Volgens de CWS bestaat de werkelijke materiële schade van eiseres uit vervangende opvangkosten over de jaren 2010 tot en met 2018 tot een bedrag van
€ 9.900,-, reiskosten over de jaren 2010 tot en met 2018 tot een bedrag van € 10.165,-, kosten van vrije dagen en dagen dat eiseres niet kon werken tot een bedrag van € 2.700, kosten van schulden en leningen tot een bedrag van € 3.687,-, de kosten van de vermoeidheidskliniek van € 890,- en de kosten voor juridische bijstand tot een bedrag van € 5.604,-. In het advies is verder opgenomen dat de studieschuld van eiseres van € 103.728,36 inmiddels is kwijtgescholden en dat dit bedrag niet meer door haar wordt gevorderd. Het resterende deel van de studiekosten komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de CWS het niet aannemelijk acht dat er een causaal verband is tussen de opgelopen studievertraging en de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. Om diezelfde reden komt ook de gestelde inkomensschade niet voor vergoeding in aanmerking. De vermogensschade komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat eiseres deze schadepost niet heeft onderbouwd. De tandartskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van achterstallig onderhoud van haar gebit. De wettelijke rente over de werkelijke materiële schade heeft de CWS berekend op € 2.698,-. De reeds door eiseres ontvangen vergoeding voor de materiële schade van € 8.072,-is door de CWS in mindering gebracht op het totaalbedrag van de werkelijke materiële schade. Wat de immateriële schade betreft, heeft de CWS geadviseerd om aan eiseres € 10.000,-, aan haar partner € 5.000,- en aan ieder van de drie kinderen € 2.500,- toe te kennen. Ook dient eiseres een aanvullende compensatie van 1% van het totaalbedrag te ontvangen van € 501,-.
8. Op 7 maart 2022 heeft verweerder de CWS gevraagd te verduidelijken wat het verband is tussen de terugvordering van de kinderopvangtoeslag en de kosten van de vermoeidheidskliniek. In de aanvullende reacties van 11 maart 2022 en 21 maart 2022 (aanvullende reacties) is de CWS teruggekomen op haar eerdere advies om deze kosten te vergoeden. De CWS acht bij nader inzien onvoldoende onderbouwd dat deze kosten verband houden met de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. In het primaire besluit heeft verweerder het advies en de aanvullende reacties overgenomen en het verzoek van eiseres tot een bedrag van € 49.674,- toegewezen. Tezamen met het reeds ontvangen compensatiebedrag van € 70.327,- heeft eiseres in totaal een bedrag van verweerder ontvangen van € 120.001,-.
9. Het bezwaar van eiseres is voor advies voorgelegd aan de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). De BAC heeft in haar advies van
3 november 2022 overwogen dat verweerder zich mocht baseren op de advisering van de CWS en heeft daarom verweerder geadviseerd om het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond te verklaren. Eiseres heeft in bezwaar weliswaar een factuur van de vermoeidheidskliniek en een offerte van de tandarts overgelegd, maar daarmee heeft zij volgens de BAC het causale verband niet aannemelijk gemaakt. Omdat in de bezwaarprocedure vast is komen te staan dat eiseres opgenomen is geweest in het zogenoemde Fraude Signalering Voorziening systeem (FSV-systeem), is het advies van de BAC om in de beslissing op bezwaar mee te nemen dat eiseres als fraudeur is aangemerkt en dat daar mogelijk schade door is ontstaan. De BAC adviseert verder om in de beslissing op bezwaar rekening te houden met de bedragen die vallen binnen de bandbreedte van de vergoedingen in het op 1 november 2022 aangenomen wetsvoorstel Hersteloperatie Toeslagen, waarvan de Kindregeling onderdeel is.
10. Met het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de BAC, het primaire besluit in stand gelaten en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) geen schade heeft kunnen vaststellen als gevolg van de vermelding van eiseres in het FSV-systeem. Als later blijkt dat dat wel het geval is, dan krijgt eiseres daar apart bericht van. Verweerder heeft verder overwogen dat de CWS forfaitaire bedragen hanteert voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende schadevergoeding voor de kinderen van eiseres en dat deze bedragen los staan van de Kindregeling. De kinderen van eiseres krijgen vanzelf bericht als zij aanspraak maken op de Kindregeling.
Wat vindt eiseres in beroep?
11. Eiseres stelt, kort samengevat, dat sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad en dat verweerder niet heeft onderkend dat de werkelijke schade die zij heeft geleden groter is dan het bedrag dat in het primaire besluit aan haar is toegekend. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een vergoeding vanwege de opgelopen studievertraging en de daarmee samenhangende kosten, en op een vergoeding vanwege de verlate start op de arbeidsmarkt ten gevolge daarvan. Volgens eiseres houdt haar schade verband met de toeslagenaffaire, omdat zij door de problemen met de kinderopvangtoeslag geen kinderopvang meer kon betalen, haar studie Nederlands Recht niet kon afronden en nu nog steeds bezig is met studeren. Zonder het handelen van verweerder had eiseres op dit moment een carrière in de advocatuur gehad. Door de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag heeft zij veel stress ervaren. Daardoor lijdt zij nu aan het chronisch vermoeidheidssyndroom, heeft zij een posttraumatische stressstoornis en ontvangt zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ter onderbouwing van de door haar in dit verband gestelde schade heeft eiseres een rapport van Laumen Expertise (Laumen rapport) van 14 april 2022 overgelegd, waarin de schade wegens verlies aan arbeidsverdienvermogen is berekend. Eiseres stelt daarnaast dat zij recht heeft op een vergoeding vanwege de schade die zij heeft geleden als gevolg van de registratie in het FSV-systeem, de kosten van de vermoeidheidskliniek, de tandartskosten en haar vermogensschade. Ten aanzien van de toegekende vergoeding voor de kosten van schulden en leningen, stelt eiseres dat zij recht heeft op een hoger bedrag omdat een groot deel van haar kosten niet is vergoed. Eiseres stelt verder nog dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en wijst erop dat de CWS nu met bouwstenen werkt om de hoogte van de immateriële schadevergoeding te bepalen. Eiseres wil dat haar immateriële schade ook aan de hand van die bouwstenen wordt berekend en doet daarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
12. Onder verwijzing naar de advisering van de CWS, stelt verweerder zich op het standpunt dat de beslissing om aan eiseres een aanvullende schadevergoeding toe te kennen van € 49.674,- op goede gronden berust. De vraag of sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad, is volgens verweerder in deze procedure niet van belang.Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat niet is gebleken dat een gedupeerde ouder in een ander gelijk geval gunstiger is behandeld dan eiseres. Dat de CWS nu met bouwstenenwerkt om de omvang van de immateriële schadevergoeding te bepalen, laat onverlet dat de CWS in dit geval een correct advies heeft uitgebracht.
Ontvankelijkheid van het beroep
13. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt. Het beroepschrift van eiseres van
18 november 2022 is, tezamen met het bestreden besluit van 23 november 2022, vóór de dagtekening van het bestreden besluit bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de dagtekening van het bestreden besluit een latere datum weergeeft dan het moment waarop het bestreden besluit daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat het bestreden besluit reeds vóór de dagtekening daarvan bekend was gemaakt aan eiseres. Hieruit volgt dat het beroep van eiseres ontvankelijk is.
Wat is het toetsingskader?
14. De verschillende herstelregelingen zijn met ingang van 5 november 2022 ondergebracht in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Op grond van het overgangsrecht, worden beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.
Onrechtmatige overheidsdaad
15. De rechtbank overweegt dat het recht op aanvullende compensatie voor de werkelijke schade niet afhankelijk is van het al dan niet vaststellen van de onrechtmatigheid van besluiten die voortkomen uit de institutionele vooringenomenheid of de hardheid, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.Als eiseres een rechterlijk oordeel wil hebben over het gestelde onrechtmatig handelen door verweerder en de hierdoor door haar gesteld geleden schade, dan zal zij een civiele procedure moeten opstarten bij de burgerlijke rechter. In deze procedure kan geen oordeel gegeven worden over de vraag of het handelen van verweerder al dan niet onrechtmatig is geweest jegens eiseres.
16. Eiseres heeft betoogd dat zij recht heeft op een hogere aanvullende werkelijke schadevergoeding en vindt dat verweerder geen strenge bewijslast mag hanteren. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 2.1 van de Wht, dat bepaalt dat een aanvrager van compensatie voor werkelijke schade aannemelijk dient te maken dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan het na de integrale beoordeling toegekende bedrag. Concreet betekent dit dat eiseres aannemelijk dient te maken dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden, hoe hoog die schade is en dat er een causaal verband bestaat tussen de geleden schade en de handelwijze van verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
17. Verweerder heeft de aanvullende werkelijke schadevergoeding gebaseerd op het advies en de aanvullende reacties van de CWS. Het advies van de CWS is een deskundigenadvies als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechtermag een bestuursorgaan afgaan op een door een deskundige uitgebracht advies, nadat het bestuursorgaan is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur om een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
18. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de CWS voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat verweerder het bestreden besluit daarop mocht baseren. De adviezen, die zijn gebaseerd op de door eiseres verstrekte gegevens, zijn naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd en overgelegd, geen concrete aanknopingspunten die twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen, de begrijpelijkheid van de daarin gevolgde redeneringen of het aansluiten van de conclusies daarop, rechtvaardigen.
19. De rechtbank zal hierna ingaan op de schadeposten van eiseres als uiteengezet in het nader beroepschrift van 10 november 2023.
Studievertraging, studiekosten en verlate start op de arbeidsmarkt
19.1Eiseres heeft een overzicht van de door haar gevolgde studies overgelegd, afkomstig van de Dienst Uitvoering en Onderwijs (DUO). Hieruit blijkt dat eiseres in de periode van 1 september 2003 tot 31 januari 2008 een studie heeft gevolgd en dat zij sinds
1 september 2021 weer is gestart met de studie Rechtsgeleerdheid. Eiseres heeft ter zitting weliswaar gesteld dat dit overzicht van de DUO niet klopt en dat zij ook na 31 januari 2008 is doorgegaan met studeren, maar zij heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat haar stelling niet wordt ondersteund door de aanwezige informatie in dit dossier. Haar stelling is bovendien strijdig met hetgeen eiseres in het kader van de integrale beoordeling heeft aangevoerd, namelijk dat zij haar full time studie heeft moeten beëindigen omdat zij na een scheiding er alleen voor kwam te staan. Op 12 december 2022 heeft eiseres een overzicht van (uit)betalingen en/of verrekeningen overgelegd, waaruit blijkt dat de eerste verrekening van kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Eveneens op 12 december 2022 heeft eiseres het stuk “Verrekeningen sinds 2006” overgelegd, waarin zij bevestigt dat de verrekeningen van verweerder zijn begonnen in november 2008. Ook in het Laumen rapport is bij die datum aangesloten en is de maand november 2008 aangemerkt als de “Datum eerste ongeval”. Voor zover eiseres stelt dat de problemen met de kinderopvangtoeslag eerder zijn begonnen dan in november 2008, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt en het dossier geeft daarvoor ook geen aanknopingspunten. Uit het voorgaande volgt dan ook dat de problemen met de kinderopvangtoeslag zijn begonnen nadat eiseres haar studie op 31 januari 2008 heeft beëindigd. Gelet hierop is de rechtbank met de CWS van oordeel dat het niet aannemelijk is dat er een causaal verband bestaat tussen de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag en zowel de opgelopen studievertraging en de daarmee samenhangende kosten als de verlate start van eiseres op de arbeidsmarkt ten gevolge van de studievertraging. De omstandigheid dat eiseres veel stress heeft ervaren als gevolg van het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag, maakt niet dat daarmee al een causaal verband bestaat tussen de studievertraging en als gevolg daarvan de verlate start op de arbeidsmarkt en de handelwijze van verweerder. Verweerder heeft dan ook terecht geen vergoeding toegekend voor de door eiseres in dit verband gesteld geleden schade.
Ontslag en afgewezen schuldhulpverlening vanwege registratie in het FSV-systeem
19.2Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres opgenomen is geweest in het
FSV-systeem. Hoewel in het bestreden besluit staat dat de UHT geen schade heeft kunnen vaststellen als gevolg van die registratie, heeft eiseres zich in het nader beroepschrift van
10 november 2023 op het standpunt gesteld dat zij wel degelijk ten gevolge daarvan schade heeft ondervonden. Zij verwijst daarbij naar een tweetal gebeurtenissen die volgens haar het gevolg zijn van de FSV-registratie, namelijk haar ontslag op staande voet bij Aegon in 2011 en de omstandigheid dat zij tot tweemaal toe niet is toegelaten tot een schuldsaneringstraject. De rechtbank stelt vast dat de kwestie rond het ontslag op staande voet geen deel uitmaakt van het bij de CWS ingediende verzoek. Eiseres heeft dit punt eerst in het beroepschrift van 10 november 2023 naar voren gebracht, zodat de CWS en dus ook verweerder daar geen oordeel over hebben kunnen geven. Dat eiseres deze kwestie wel aan de orde heeft gesteld in het kader van de integrale beoordeling, maakt het voorgaande niet anders.De hersteloperatie toeslagen is immers zo ingericht dat de schadeafhandeling via gescheiden trajecten loopt met ieder een eigen beoordelingskader. Dit betekent dat ook de rechtbank in deze procedure geen oordeel kan geven over de vraag of eiseres in zoverre schade heeft ondervonden door het handelen van verweerder. Indien eiseres daar een oordeel over wenst te verkrijgen, zal zij zich, zoals besproken ter zitting, moeten wenden tot het FSV-portaal van de Belastingdienst. Zoals hierna blijkt uit overweging 19.8, heeft de CWS de omstandigheid dat eiseres tot tweemaal toe niet is toegelaten tot een schuldsaneringstraject betrokken bij het bepalen van de omvang van de aan eiseres toegekende immateriële schadevergoeding. De discussie over de vraag of die weigering het gevolg is geweest van de FSV-registratie en de vraag of eiseres daar schade van heeft ondervonden, dient eveneens te worden gevoerd in een procedure bij de Belastingdienst over de FSV-registratie. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de aan eiseres toegekende aanvullende werkelijke schadevergoeding te laag is vastgesteld.
19.3In het nader beroepschrift van 10 november 2023 heeft eiseres gewezen op de omstandigheid dat zij in de periode van 2006 tot 2018 zes keer heeft moeten verhuizen. Eiseres heeft deze gebeurtenissen echter niet vermeld in het verzoek, zodat de CWS zich daar niet over heeft kunnen uitlaten. Uit het dossier blijkt wel dat eiseres de vele verhuizingen heeft aangestipt in het aanvullend bezwaar van 8 april 2022. Noch de BAC noch verweerder hebben hierin aanleiding gezien om te oordelen dat de aan eiseres toegekende aanvullende werkelijke schadevergoeding te laag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de enkele stelling dat zij zes keer heeft moeten verhuizen, ook in beroep niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade door het handelen van verweerder.
Kosten vermoeidheidskliniek
19.4Eiseres wijst erop dat de CWS aanvankelijk aannemelijk heeft geacht dat eiseres zich vanwege de situatie rondom de toeslagenaffaire onder behandeling heeft laten stellen van de vermoeidheidskliniek. De rechtbank is van oordeel dat de CWS in haar aanvullende reacties voldoende heeft toegelicht waarom wordt teruggekomen op het eerdere advies om deze kosten te vergoeden. De omstandigheid dat de CWS haar advies heeft gewijzigd na vragen van verweerder, leidt in het licht van hetgeen in overweging 18 is overwogen niet tot het oordeel dat sprake is van een onjuist advies. Evenmin is gebleken dat verweerder de CWS onder druk heeft gezet om haar advies te wijzigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ook met wat zij in beroep heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een causaal verband tussen de terugvordering van de kinderopvangtoeslag en de vermoeidheidstherapie.. Eiseres heeft de kosten van de vermoeidheidskliniek weliswaar onderbouwd met nota’s van consulten bij een GZ-psycholoog, maar dat is niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een causaal verband.
19.5Eiseres heeft bij de CWS gesteld dat door de terugvordering van de kinderopvangtoeslag achterstallig onderhoud aan haar gebit is ontstaan en dat zij daarvoor een offerte heeft ontvangen van de tandarts. Na afloop van het hoorgesprek bij de CWS is eiseres in de gelegenheid gesteld die offerte te overleggen, maar in reactie daarop heeft zij aangegeven dat zij de offerte niet meer kan vinden. De CWS heeft de tandartskosten vervolgens afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van achterstallig onderhoud aan haar gebit. Na de zitting bij de BAC heeft eiseres een offerte van 14 oktober 2019 van Tandartspraktijk Smidsvuur ten bedrage van € 468,12 overgelegd. De BAC heeft het standpunt ingenomen dat eiseres daarmee het causale verband niet aannemelijk heeft gemaakt. In beroep heeft eiseres een begroting van Oude Rijn Tandartsen overgelegd ten bedrage van € 6.258,65 en een brief van 9 augustus 2023 van diezelfde tandartspraktijk, waarin de tandarts zijn bevindingen en behandelplan heeft toegelicht. Deze tandarts heeft verder nog vermeld dat het zeer aannemelijk is dat een gebrek aan financiële middelen de staat van het gebit van eiseres versneld heeft doen afnemen. De rechtbank kan op basis van de stukken van Oude Rijn Tandartsen echter niet beoordelen of en in hoeverre de huidige gebitsproblematiek van eiseres in verband staat met de offerte van 14 oktober 2019. Evenmin is op basis van die stukken vast te stellen aan welke periode de nu vastgestelde schade moet worden toegerekend en daarmee of er een causaal verband bestaat met de problematiek als gevolg van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres met de in beroep overgelegde stukken de omvang van de schade en de causaliteit met de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag, niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook deze kosten komen dus niet in aanmerking voor een vergoeding.
19.6Eiseres heeft aangevoerd dat zij ter voldoening van haar schulden genoodzaakt was om drie auto’s en een motor te verkopen. Ter onderbouwing van deze schadepost heeft eiseres in beroep stukken overgelegd van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. De rechtbank kan op basis van die stukken niet vaststellen dat de voertuigen destijds onder de dagwaarde zijn verkocht. Eiseres heeft enkel volstaan met een schatting van de waarde van de vier voertuigen waarvan zij stelt dat zij die gedwongen heeft moeten verkopen. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of eiseres in dit verband schade heeft geleden als gevolg van het handelen van verweerder. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om voor de gestelde vermogensschade een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.
Rentes en overige kosten reeds betaalde schulden
19.7Ter onderbouwing van deze schadepost heeft eiseres in beroep correspondentie over betaalachterstanden, aanmaningen, overzichten van schulden, brieven van gerechtsdeurwaarders en incassobureaus, dagvaardingen, exploten, betalingsherinneringen, dwangbevelen, een proces-verbaal van derdenbeslag en correspondentie over een betalingsregeling overgelegd. Eiseres heeft echter niet concreet aangegeven welke kosten niet zijn betrokken in de beoordeling van de CWS en alsnog in aanmerking moeten komen voor een vergoeding. Eiseres heeft volstaan met een verwijzing naar voornoemde stukken, maar de rechtbank kan aan de hand daarvan niet beoordelen of sprake is van niet vergoede kosten. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer kosten heeft gemaakt dan het bedrag wat zij reeds vergoed heeft gekregen.
Immateriële schadevergoeding
19.8Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van € 1.324.851,64 voor de door haar geleden immateriële schade. De CWS heeft in haar advies erkend dat eiseres en haar gezin door de problemen met de kinderopvangtoeslag veel leed hebben ondervonden, maar acht het door eiseres verzochte bedrag niet passend in vergelijking tot de hoogte van het smartengeld dat in de Nederlandse rechtspraktijk gebruikelijk is. De CWS heeft in het geval van eiseres geadviseerd om een aanvullende immateriële schadevergoeding van € 22.500,-
(€ 7.500,- voor de drie kinderen tezamen en € 15.000,- voor eiseres en haar partner tezamen) toe te kennen. De CWS heeft in haar oordeel meegewogen de ernstige financiële impact van de problemen met de kinderopvangtoeslag, de omstandigheid dat eiseres achttien juridische procedures heeft moeten voeren vanwege problematische schulden, de omstandigheid dat eiseres in de jaren 2014 en 2017 niet is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en de omstandigheid dat eiseres veel moeite heeft moeten doen om voor vervangende kinderopvang te zorgen. In haar advies heeft de CWS verder betrokken dat eiseres zich in 2016 vanwege haar gezondheidsklachten onder behandeling heeft laten stellen, dat zij op dit moment nog steeds ziek is, dat ook haar partner last heeft gehad van de terugvorderingen, dat alle zorg op de partner van eiseres neerkwam en dat de partner in 2018 met klachten is uitgevallen voor zijn werk en arbeidsongeschikt is geraakt. De CWS onderkent de extra belasting die de gevolgen van de toeslagenaffaire met zich mee moet hebben gebracht en de sociale gevolgen voor het gezin. De CWS heeft echter niet kunnen vaststellen dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres en haar partner door de problemen met de kinderopvangtoeslag is veroorzaakt. Omdat het in het compensatiebesluit toegekende bedrag voor immateriële schade niet in mindering wordt gebracht op het door de CWS geadviseerde bedrag, heeft eiseres in totaal een vergoeding voor haar immateriële schade ontvangen van € 38.000,-.
19.9De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake is van een motiveringsgebrek. De CWS heeft duidelijk toegelicht welke factoren een rol hebben gespeeld bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Dat die toelichting niet heeft plaatsgevonden aan de hand van de huidige bouwstenen, maakt het voorgaande niet anders. Ten tijde van het opstellen van het advies waren de bouwstenen immers nog niet geïntroduceerd. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de CWS een onjuist advies heeft afgegeven en dat haar immateriële schade meer bedraagt dan de toegekende € 38.000. Daar komt bij dat uit het rapport Quickscan Commissie Werkelijke Schade volgt dat het aan eiseres toegekende bedrag voor de immateriële schade aansluit bij de bedragen zoals die door de CWS binnen de hersteloperatie worden gehanteerd bij het vergoeden van de immateriële schade.Gelet op het mandaat van de CWS en haar taak, is de rechtbank met de CWS van oordeel dat het door eiseres verzochte bedrag niet passend is in vergelijking tot de normbedragen die in Nederland worden gehanteerd.Verweerders gemachtigde heeft ter zitting bovendien toegelicht dat de bouwstenen er niet toe leiden dat eiseres recht heeft op een hogere immateriële schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat andere gedupeerden als gevolg van die bouwstenen gunstiger zijn behandeld. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een hogere aanvullende immateriële schadevergoeding dan de reeds toegekende € 38.000,-.
19.1Met betrekking tot het verzoek van eiseres om de gronden van haar bezwaarschrift en hetgeen zij tijdens de hoorzitting bij de BAC heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, oordeelt de rechtbank dat een dergelijk verzoek, zonder daarbij aan te geven in hoeverre de reactie van verweerder daarop tekortschiet, onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waarover de rechtbank zich moet uitlaten.
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een hogere aanvullende schadevergoeding dan de reeds toegekende € 49.674,-.
21. De rechtbank overweegt tot slot nog het volgende. De rechtbank heeft aan de hand van de door eiseres aangevoerde gronden beoordeeld of verweerder terecht tot zijn oordeel is gekomen dat recht bestaat op een aanvullende werkelijke schadevergoeding van € 49.674.
Bij die beoordeling is de rechtbank gebonden aan de omvang van het bij de CWS ingediende verzoek en de door eiseres in bezwaar en beroep binnen die omvang aangevoerde gronden. Dat betekent dat de rechtbank in deze uitspraak geen oordeel kan geven over gronden die daarbuiten vallen, zoals het verzoek van eiseres om een minnelijke regeling te treffen en haar verzoek om uitbetaling van een dwangsom. Uit de ongemotiveerde verwijzingen van eiseres naar diverse websites, wetgeving, parlementaire stukken, rapporten, wetsvoorstellen, beleidskaders en richtlijnen, heeft de rechtbank geen gerichte beroepsgronden tegen het bestreden besluit kunnen afleiden. Eiseres heeft met deze verwijzingen het bestreden besluit niet gemotiveerd bestreden. Deze verwijzingen kunnen daarom niet als beroepsgronden worden aangemerkt waar de rechtbank zich over dient uit te laten. Eiseres heeft verder nog diverse e-mailberichten overgelegd en een inschrijving in het kadaster waaruit blijkt dat op 28 oktober 2020 en 4 november 2021 conservatoir beslag is gelegd op haar woning. De rechtbank stelt echter vast dat die stukken geen rol hebben gespeeld bij de beoordeling van het verzoek van eiseres door de CWS, zodat voor de rechtbank geen aanleiding bestaat daar in deze uitspraak op in te gaan.