ECLI:NL:RBDHA:2024:20220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.39708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 9 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van alle lidstaten, inclusief Kroatië. Eiser heeft aangevoerd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in Kroatië, verwijzend naar verschillende rapporten en zijn eigen negatieve ervaringen. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter P.J. Blok en is openbaar gemaakt op 8 november 2024. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39708
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport van 10 juli 2024, update 2023 en een rapport van VluchtelingenWerk Nederland waarin wordt verwezen naar informatie van Centre for Peace Studies (CPS). Volgens eiser blijkt daaruit dat de opvang tekortschiet en dat ook Dublinclaimanten risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Eiser verwijst ook naar een artikel van the Guardian van 10 oktober 20242, waaruit blijkt dat eigendommen van asielzoekers worden afgenomen en vernietigd. Verder heeft eiser zelf slechte ervaringen: hij heeft verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Kroatië is detentie is geplaatst en aan zijn lot is overgelaten (zij hebben 4 dagen lang geen eten en drinken gekregen). Volgens eiser legt de minister de bewijslast te eenzijdig bij hem. Eiser stelt verder dat het claimakkoord geen garantie biedt dat zijn asielaanvraag daadwerkelijk in behandeling wordt genomen. Eiser heeft ook gewezen op artikel 17 van de Dublinverordening. Op de zitting is gebleken dat dit ook moet worden bezien in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat eiser geen beroep doet op bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië recent nog bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 20243. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.4 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5
5.2.
De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 het AIDA-rapport van 10 juli 2024 en de brief van CPS van 19 januari 2024 betrokken. De Afdeling is van oordeel dat uit deze informatie niet blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Verder hebben Dublinclaimanten volgens de Afdeling na de overdracht aan Kroatië feitelijk toegang tot opvang.6 In het artikel van the Guardian ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat dit artikel lijkt te zien
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 https://www.theguardian.com/global-development/2024/oct/10/photos-croatia-police-phones-passports-asylum-seekers.
4 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
5 Arrest Jawo, punten 91-92.
6 ECLI:NL:RVS:2024:4037, r.o. 5.3 - 6.1.
op gedragingen van de grenspolitie en uit het artikel niet blijkt dat Dublinclaimanten ook slachtoffer worden van de gemelde gedragingen. Eiser heeft met zijn verklaringen over zijn ervaringen in het kader van zijn illegale inreis ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daaruit kan namelijk niet worden afgeleid dat eiser als Dublinterugkeerder in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij voorkomende problemen in Kroatië niet mogelijk of bij zinloos zal zijn. Hij heeft dit standpunt niet met stukken onderbouwd.
5.3.
De rechtbank ziet in het claimakkoord ook geen aanwijzing dat de Kroatische autoriteiten hun verplichtingen jegens eiser niet (zullen) nakomen. Door het claimverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening te accepteren hebben de Kroatische autoriteiten duidelijk gemaakt dat zij voor zichzelf een verplichting zien om eiser terug te nemen met alle verantwoordelijkheden die daarbij horen.
5.4.
Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister hoefde in de informatie die eiser heeft overgelegd geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.