ECLI:NL:RBDHA:2024:20192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.40079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had op 6 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser eerder op 22 november 2022 al een asielaanvraag in Frankrijk had ingediend. Nederland had op 11 juni 2024 een verzoek tot terugname naar Frankrijk gestuurd, dat op 25 juni 2024 door Frankrijk was geaccepteerd.

Eiser was van mening dat verweerder niet voortvarend genoeg had gehandeld en dat er geen vertrouwen meer kon worden gesteld in de Franse autoriteiten, gezien zijn eerdere ervaringen in Frankrijk. Hij vreesde dat hij bij terugkeer naar Frankrijk opnieuw op straat zou worden gezet en dat hij geen toegang zou hebben tot opvang. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnen van de Dublinverordening waren nageleefd en dat er geen wettelijke grondslag was voor een snellere beslissing. Bovendien was eiser er niet in geslaagd om aan te tonen dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zouden getuigen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling had genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1982 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 6 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 22 november 2022 in Frankrijk al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 11 juni 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Franse autoriteiten. [2] Op 25 juni 2024 heeft Frankrijk het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft niet voortvarend genoeg besloten op eisers asielaanvraag, terwijl op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening overdracht plaats dient te vinden zodra dit praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen zes maanden. Daarnaast kan ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eisers asielaanvraag is namelijk afgewezen in Frankrijk, waarna hij op straat is gezet. Eiser is bereid om terug te keren naar Frankrijk, mits daar opvang wordt gegarandeerd. Hier heeft verweerder geen onderzoek naar gedaan. Verder heeft eiser niet de mogelijkheid gehad in Frankrijk om een klacht in te dienen door het gebrek aan informatie over de klachtenprocedure. Pogingen om hulp te zoeken hebben geen resultaat opgeleverd. Hij vreest bij terugkeer naar Frankrijk te worden behandeld op dezelfde wijze als bij zijn eerdere verblijf. Ook is er sprake van bijzondere, individuele omstandigheden door zijn eerdere ervaringen in Frankrijk, waardoor eiser niet kan terugkeren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat is voldaan aan de termijnen zoals deze zijn opgenomen in de Dublinverordening. Dat verweerder mogelijk eerder had kunnen beslissen op eisers asielaanvraag, maakt niet dat verweerder om die reden ook sneller had moeten beslissen. Hiervoor bestaat geen wettelijke grondslag in de Dublinverordening.
5. In beginsel mag verweerder ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is reeds bevestigd in de uitspraak van de Afdeling [3] van 30 augustus 2024. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Hier is eiser niet in geslaagd. Zo heeft eiser de door hem gestelde omstandigheden niet onderbouwd. Niet is gebleken dat eiser na overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest [6] strijdige behandeling. Verder is niet gebleken van ernstige, structurele tekortkomingen in het asielsysteem of de opvangvoorzieningen, zodat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Er komt geen betekenis toe aan eisers eerdere ervaringen in het verleden in Frankrijk, omdat de situatie moet worden beoordeeld die hij tijdens en na de toekomstige overdracht te verwachten heeft. Bovendien hebben de Franse autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen.
6. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eisers eerdere ervaringen in Frankrijk al betrokken zijn in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarom niet nogmaals een rol kunnen spelen in het kader van artikel 17, van de Dublinverordening. [7] Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht alsnog inhoudelijk te behandelen. Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de (hogere) Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Verder zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat een overdracht zal leiden tot onevenredige hardheid. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Volgt uit de uitspraak van de Afdeling 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:180.