ECLI:NL:RBDHA:2024:20179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.43304 en NL24.47022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser behandeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de verantwoordelijkheid van Kroatië volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht en dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten in Kroatië, waaronder mishandeling en ontoereikende opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de drempel voor een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest is bereikt. De rechtbank bevestigt dat verweerder zich op goede gronden op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gebaseerd en dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43304 en NL24.47022
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1992 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 3:2, 3:4 en 3:46 van de Awb [2] en in strijd is met artikel 3, tweede lid, en artikel 17 van de Dublinverordening, artikel 4 van het Handvest [3] en artikel 3 van het EVRM [4] . Eiser voert aan dat de overwegingen van de Afdeling in de recente uitspraak [5] geen stand kunnen houden, nu Dublinterugkeerders een reëel risico lopen op pushbacks en een schending van artikel 4 van het Handvest. In dit kader verwijst eiser naar een rapport van CPS [6] en verschillende uitspraken. [7] Daarnaast zijn de opvangvoorzieningen in Kroatië – in tegenstelling tot hetgeen de Afdeling heeft overwogen – ontoereikend. Eiser verwijst in dit kader naar twee rapporten. [8] Verweerder is dan ook ten onrechte uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel jegens Kroatië. Verder is eiser in Kroatië heel slecht behandeld en vreest hij in Kroatië te worden mishandeld of gedood door de bende van de mensensmokkelaar, waartegen de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen. Daarnaast wil eiser bij zijn moeder en broer blijven die in Nederland asiel hebben aangevraagd om hen te kunnen ondersteunen. Eisers moeder heeft namelijk medische zorg nodig en zijn broer mist de capaciteiten om goed voor haar te kunnen zorgen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Samenvattend heeft verweerder eisers aanvraag ten onrechte niet in behandeling genomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om strijdig te zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, moeten deze tekortkomingen een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze drempel in zijn geval is bereikt. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [9] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd. [10] Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich op goede gronden op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van deze jurisprudentie af te wijken, nu in de door eiser aangehaalde bronnen al door de Afdeling zijn beoordeeld. De verwijzing van eiser naar de uitspraken van de zittingsplaats Zwolle, het Europese Hof van Justitie en de Duitse rechtbank maken het voorgaande niet anders.
7. Ook het persoonlijk relaas van eiser leidt niet tot de conclusie dat hij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De enkele, niet onderbouwde stellingen van eiser dat hij in Kroatië slecht is behandeld en vreest te worden mishandeld of gedood, zijn hiertoe onvoldoende. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen met de Kroatische opvang, of anderszins, beklaagt bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid die volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat zijn overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd en zijn verklaringen zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Kroatië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ten slotte is de Dublinverordening niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij of in de buurt van familie- en gezinsleden in Nederland kan worden verkregen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid met zijn familieleden in Nederland als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [11] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
6.Centre for Peace Studies, “Dublin Regulation and its application in Croatia,” 19 januari 2024.
7.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 57; Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5401; Uitspraak van de rechtbank Braunschweig, Duitsland, van 8 mei 2023, ECLI:DE:VGBRAUN:2023:0508.2A269.22.00.
8.Croatian Law Centre, “National Report on the Asylum System 2023,” 18 juli 2024, pagina 20; Croation Law Centre, 18 juli 2024, pagina 20; CPS, “Dublin Regulation and its application in Croatia,” 19 januari 2024.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling met nummer ECLI:NL:RVS:2023:3411.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.