ECLI:NL:RBDHA:2024:20113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
SGR 20/3316, SGR 21/5921 en SGR 22/7987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van achterstallig onderhoud aan woning; beoordeling van gebreken onder de Woningwet en het Bouwbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had beroep ingesteld tegen meerdere besluiten van de gemeente, die hem een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang had opgelegd vanwege achterstallig onderhoud aan zijn woning. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Woningwet en het Bouwbesluit. De rechtbank oordeelde dat de gebreken aan de woning van eiser niet als overtredingen konden worden aangemerkt, omdat verweerder niet had aangetoond dat er sprake was van een overtreding van het Bouwbesluit. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waardoor de eiser in het gelijk werd gesteld. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige handhaving en de noodzaak voor de gemeente om voldoende bewijs te leveren voor het opleggen van handhavingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3316, SGR 21/5921 en SGR 22/7987

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Inleiding

1 Bij besluit van 12 augustus 2019 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
1.1
Bij besluit van 29 september 2020 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de dwangsom is verbeurd en eiser uitstel van betaling verleend.
1.2
Bij besluit van 22 maart 2022 (primair besluit III) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd.
1.3
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen:
- het besluit van 24 maart 2020 waarmee verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond heeft verklaard (bestreden besluit I);
- het besluit van 31 augustus 2021 waarmee verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond heeft verklaard (bestreden besluit II) en
- het besluit van 22 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit III ongegrond heeft verklaard (bestreden besluit III).
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 20 september 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te gaan over een plan van aanpak met betrekking tot het onderhoud aan de woning van eiser. Het overleg heeft niet geleid tot het gewenste resultaat.
1.5
De rechtbank heeft daarna de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de STAB) als deskundige benoemd om een onderzoek te verrichten. De STAB heeft haar advies op 27 juni 2023 uitgebracht. Partijen hebben op het conceptadvies gereageerd.
1.6
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van de besluiten

2 Op 25 juni 2019 heeft een inspecteur van de Haagse Pandbrigade een controle uitgevoerd met betrekking tot de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] , die aan eiser toebehoort. De inspecteur heeft geconstateerd dat er gebreken zijn aan de woning en heeft een gebrekenlijst opgesteld.
2.1
Verweerder heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd (primair besluit I). Deze last houdt in dat eiser voor 6 februari 2020 de gebreken op de lijst dient te verhelpen. Indien eiser niet tijdig geheel aan deze last voldoet, verbeurt hij een dwangsom van €7.500,00 ineens. Het hiertegen gerichte bezwaar van eiser heeft verweerder, overeenkomstig een advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard (bestreden besluit I).
2.2
Op 9 maart 2020 hebben inspecteurs een bezoek gebracht aan de woning en een boekverslag opgesteld. Daaruit blijkt dat er niet is voldaan aan de last onder dwangsom. Verweerder heeft in een beschikking aan eiser medegedeeld dat de begunstigingstermijn is afgelopen en de dwangsom van rechtswege is verbeurd, maar dat aan eiser uitstel van betaling wordt verleend (primaire besluit II). Ook dit bezwaar van eiser is door verweerder, overeenkomstig een advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard (bestreden besluit II).
2.3
Naar aanleiding van een melding van een buurman van eiser is door een gemeentelijke toezichthouder op 15 maart 2022 de situatie ter plaatse beoordeeld en vastgesteld dat de houten balustrade van een balkon aan de achterzijde van de woning ernstig door houtrot is aangetast en niet meer stabiel is. De inspecteur heeft een rapport en een gebreken- en voorzieningenlijst opgesteld.
2.4
Verweerder heeft aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op 22 maart 2022 (primair besluit III). Deze last houdt in dat eiser voor 5 april 2022 de gebreken aan het balkon dient te verhelpen. Indien eiser niet tijdig geheel aan deze last voldoet, zal de gemeente de gebreken laten verhelpen door een erkend bouwbedrijf en de kosten daarvan op eiser verhalen.
2.5
Het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar van eiser heeft verweerder, overeenkomstig een advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard (bestreden besluit III).

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht

3 Eiser heeft verzocht om vrijgesteld te worden van het griffierecht, omdat hij het griffierecht niet kan betalen. De rechtbank willigt dit verzoek in op basis van de door eiser overgelegde gegevens over zijn inkomen.
Overgangsrecht
4
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
4.1
De primaire besluiten zijn genomen vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) van toepassing blijven.
5 De rechtbank beoordeelt of verweerder de last onder dwangsom en de last onder bestuursdwang heeft mogen opleggen en of verweerder had mogen besluiten tot het verlenen van uitstel van betaling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1
De voor de beoordeling van het beroep relevante wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Last onder dwangsom (bestreden besluit I)
Overtreding
6.1
Eiser betoogt dat zijn woning geen gebreken vertoont die aangemerkt kunnen worden als een overtreding van de Woningwet en het Bouwbesluit. De eisen die gesteld kunnen worden aan de staat waarin de onroerende zaak verkeert volgens artikel 2.6 van het Bouwbesluit worden geregeerd door NEN 8700. NEN 8700 schrijft voor dat met een tijdshorizon van één jaar de veiligheid niet in het geding mag zijn. Eiser meent dat daaraan wordt voldaan. Verweerder heeft niet vermeld wat de gevaren zouden kunnen zijn die zich binnen een tijdsbestek van één jaar voor zouden kunnen doen ten gevolge van de gebreken. Het afbladderen van verf en de overige geconstateerde gebreken brengen volgens eiser geen veiligheidsrisico met zich mee.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geconstateerde gebreken aan te merken zijn als een overtreding van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet in combinatie met de artikelen 2.6, 3.25 en 6.15 van het Bouwbesluit. Er is een uitgebreide fotorapportage van het betreffende achterstallige onderhoud aangeleverd. Daarmee is dit feitelijk aangetoond. De handhaving is niet onevenredig en er zijn geen bijzondere omstandigheden die aan handhaving in de weg staan, aldus verweerder.
6.3
Vanwege de technische aspecten van het geschil heeft de rechtbank aanleiding gezien om de STAB als onafhankelijk deskundige in te schakelen.
6.4
Aan de STAB is gevraagd in hoeverre verweerder met de gekozen inspectiemethode voldoende heeft kunnen constateren dat er sprake is van overtredingen van het Bouwbesluit. Om dit te kunnen bepalen, heeft de STAB onder andere tijdens een locatiebezoek de woning van eiser in- en uitwendig visueel opgenomen.
6.5
De STAB heeft geconstateerd dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de in het Bouwbesluit voorgeschreven bepalingsmethoden. Als er geen gebruik wordt gemaakt van de voorgeschreven bepalingsmethodieken uit het Bouwbesluit, dan moet onmiskenbaar vastgesteld worden dat niet wordt voldaan aan artikel 2.6 van het Bouwbesluit. [1] In de regel kan niet worden volstaan met enkel een visuele waarneming. [2] In het bestreden besluit is geen overweging opgenomen waaruit blijkt dat de bepalingsmethoden conform de NEN-normen in dit geval praktisch niet uitvoerbaar zijn.
6.6
De STAB merkt op dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit I heeft volstaan met een visuele buiteninspectie van de voor- en achtergevel. In de bezwaarfase heeft op 9 maart 2020 een beperkte tweede inspectie plaatsgevonden, waarbij enkel ter plaatse van de balustrade bij het balkon aan de voorzijde van de woning een proef naar de aanwezigheid van houtrot is uitgevoerd.
6.7
De STAB concludeert dat verweerder voor geen van de in de last onder dwangsom genoemde 22 gebreken heeft vastgesteld dat onmiskenbaar niet wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012.
6.8
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht. [3] Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
6.9
Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de bevindingen en de conclusies van het verslag van de STAB zal de rechtbank deze bevindingen en conclusies overnemen. De door verweerder toegezonden foto’s waarop de huidige staat van de woning is weergeven, vormen geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien deze geen basis vormen voor het vaststellen van de situatie ten tijde van het primaire dan wel het bestreden besluit. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet heeft aangetoond dat sprake was van een overtreding van het Bouwbesluit. Als gevolg hiervan was verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden en aan eiser een last onder dwangsom op te leggen.
6.1
Het betoog van eiser slaagt. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden tegen bestreden besluit I kunnen onbesproken blijven.
Verbeuren dwangsom (bestreden besluit II)
7.1
Eiser voert aan dat er aan hem geen uitstel van betaling kan worden verleend, omdat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Verweerder heeft volgens eiser de handhaving per brief van 20 februari 2020 opgeschort. De opschorting heeft voorkomen dat er dwangsommen zijn verbeurd.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd.
7.3
Het betoog van eiser slaagt. Gelet op het voorgaande en de daaruit volgende conclusie dat – aangezien er geen sprake is van een overtreding – het bestreden besluit I niet in stand kan blijven, kan er geen dwangsom zijn verbeurd. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat bestreden besluit II eveneens vernietigd moet worden.
Last onder bestuursdwang (bestreden besluit III)
8.1
Eiser bestrijdt dat hij ten aanzien van de balustrade in overtreding is. Het balkon vormde ten tijde van het opleggen van de last onder bestuursdwang geen risico van noemenswaardig belang.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het geconstateerde gebrek aan te merken is als een overtreding van artikel 2.6 van het Bouwbesluit. Verweerder meent dat met het inspectierapport van 15 maart 2022 en de daarin opgenomen foto’s feitelijk is aangetoond dat er sprake is van achterstallig onderhoud.
8.3
Het gebrek ten aanzien van de houten balustrade op het balkon aan de achterzijde van de woning geconstateerd op 15 maart 2022, is eveneens geconstateerd tijdens de inspectie van 25 juni 2019, naar aanleiding waarvan verweerder een last onder dwangsom had opgelegd (primair besluit 1). Aangezien er gekozen is voor dezelfde inspectiemethode tijdens beide inspecties, namelijk visuele inspectie op afstand, is het relevant wat de STAB in het kader van het gebrek aan de balkonbalustrade heeft opgemerkt.
8.4
De STAB heeft tijdens haar locatiebezoek het gebrek zelf niet meer kunnen constateren, omdat de balustrade inmiddels was verwijderd door eiser. De STAB merkt in dit verband wel op dat er geen gebruik is gemaakt van de bepalingsmethode volgens de NEN. De visuele inspectie van deze balustrade is in 2019 op afstand uitgevoerd, waardoor het aannemelijk is dat de aansluitingen van de balustrade op de balkonrand en de houtverbindingen niet in detail geïnspecteerd zijn. Op basis van een foto waarop te zien is dat de onderzijde van enkele spijlen ontbreekt, kan de STAB niet constateren dat er sprake is van een onmiskenbare overtreding van artikel 2.6 van het Bouwbesluit.
8.5
Op dezelfde wijze als overwogen onder 7.7 en 7.8 heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de bevindingen en de conclusies van het verslag van de STAB en neemt zij deze over. Nu er ook ten aanzien van de balustrade geen sprake was van een overtreding van het Bouwbesluit, ontbrak ook hier de bevoegdheid aan verweerder om handhavend op te treden en aan eiser een last onder bestuursdwang op te leggen.
8.6
Het betoog van eiser slaagt. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden tegen bestreden besluit III kunnen onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak door te bepalen dat de bezwaren van eiser gegrond worden verklaard en de primaire besluiten te herroepen.
9.1
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Voorafgaand aan de tweede zitting heeft zijn gemachtigde, mr. J. Hemelaar, zich onttrokken als gemachtigde van eiser. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3.500,- (één punt voor het indienen van elk beroepschrift en één punt voor het verschijnen bij de eerste zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I, II en III;
- herroept de primaire besluiten I, II en III;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.500,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Uit artikel 1b, tweede lid, Woningwet volgt dat het verboden is om een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
Uit artikel 2.6 Bouwbesluit volgt dat een bouwconstructie niet binnen de restlevensduur mag bezwijken, waarbij in het kader van handhaving voor bestaande bouw uitgegaan moet worden van een restlevensduur van één jaar.
Artikel 3.25 Bouwbesluit vereist dat een bestaand bouwwerk zodanige scheidingsconstructies heeft, dat de vorming van allergenen door vocht in verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt.
Artikel 6.15 Bouwbesluit vereist dat een bouwwerk een zodanige voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater heeft dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927 en van 24 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7265.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:956.