ECLI:NL:RBDHA:2024:19984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/09/664122 / JE RK 24-619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De rechtbank heeft eerder op 31 mei 2024 de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 mei 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 14 november 2024. Tijdens de zitting op 5 november 2024 werd de mondelinge behandeling voortgezet met gesloten deuren, waarbij de vader, zijn advocaat, de pleegouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De gecertificeerde instelling verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat eerdere hulpverlening niet van de grond was gekomen en er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige.

De vader voerde verweer en vroeg om plaatsing bij zijn ouders in plaats van bij de pleegouders. Hij uitte zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en wenste meer contact met haar. De pleegouders gaven aan dat zij maatregelen hadden genomen na incidenten op school en thuis. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien het gebrek aan vooruitgang in de communicatie tussen de betrokken partijen en de noodzaak voor nader perspectiefonderzoek. De rechtbank verlengde de machtiging tot uithuisplaatsing tot 14 mei 2025 en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank benadrukte het belang van samenwerking tussen de betrokkenen en het uitvoeren van een perspectiefonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/664122 / JE RK 24-619
Datum uitspraak: 5 november 2024
Beschikking van de meervoudige kamer tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
thans bijgestaan door mr. S.O. Zengin, advocaat te Den Haag,
[naam 1]en
[naam 2],
zijnde de oom en tante moederszijde, tevens pleegouders van [de minderjarige] ,
hierna te noemen de pleegouders of de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 31 mei 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 mei 2025 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 14 november 2024. De behandeling van het verzoek over de uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft nadien ook kennisgenomen van de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling van 24 oktober 2024 met bijlagen.
1.3.
Op 5 november 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 3] en [naam 4] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader met zijn advocaat voornoemd;
  • de pleegvader, ondersteund door een tolk in de Franse taal;
  • de opa vaderszijde, zijnde de stiefvader van de vader, [naam 5] , als toehoorder.

2.Het verzoek

2.1.
De gecertificeerde instelling handhaaft het aangehouden deel van het verzoek, dat strekt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De reden daarvoor is dat de hulpverlening die is opgestart na de vorige zitting niet van de grond is gekomen, te weten de beoordelingsboog door Jeugdformaat en de opvoedondersteuning voor de vader van Humanitas. Die trajecten hadden tot doel te adviseren over het opvoedperspectief van [de minderjarige] . Echter is het de hulpverleners en de gecertificeerde instelling (tot voor kort) niet gelukt om met de vader in contact te komen, waardoor de trajecten geen doorgang hebben gevonden. De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen zodat de komende periode kan worden gebruikt om het opgroeiperspectief opnieuw te bezien, rekening houdend met eventuele wachtlijsten. Daarnaast zijn ter zitting bijkomende zorgen over de (seksuele) ontwikkeling van [de minderjarige] naar voren gebracht, vanwege gedragingen van haar op school en thuis bij de pleegouders. [de minderjarige] gaat daarom op dit moment niet naar school.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd en primair afwijzing van het verzoek bepleit. Subsidiair vraagt de vader om de machtiging te verlenen voor plaatsing bij de opa en oma vaderszijde, in plaats van bij de oom en tante moederszijde. De vader maakt zich zorgen om de ontwikkeling van [de minderjarige] bij de pleegouders en wenst in co-ouderschap met de opa en oma vaderszijde voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Hij heeft een verzoek tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag met de opa vaderszijde bij de rechtbank ingediend. De reden dat de vader niet wil meewerken aan de beoordelingsboog is dat hij geen vertrouwen heeft in Jeugdformaat, onder meer omdat deze organisatie ook al pleegzorgbegeleiding biedt aan de pleegouders, waar de vader niet tevreden over is. De vader heeft meerdere keren aangegeven dat hij wel openstaat voor een andere organisatie, evenals voor de opvoedondersteuning van Humanitas. De berichten daarover hebben hem niet goed bereikt. Ook wil hij nog steeds [de minderjarige] vaker kunnen zien.
3.2.
De pleegouders hebben geen verweer gevoerd. De pleegvader heeft onder meer toegelicht dat zij hulp hebben ingeschakeld na het incident op school en het incident tussen [de minderjarige] en haar halfbroertje. Zij willen graag weten waar het gedrag van [de minderjarige] vandaan komt en hebben alle mogelijke maatregelen genomen om te voorkomen dat het nog een keer gebeurt, zoals extra toezicht en beveiliging van de tablet. [de minderjarige] maakt nu haar schoolwerk vanuit huis. Er is altijd iemand bij haar aanwezig.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [1] De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
De behandeling van het verzoek in kwestie is bij de vorige beslissing aangehouden in afwachting van nader onderzoek naar de vraag waar en bij wie [de minderjarige] het beste kan opgroeien. De verwachting was dat vanuit het (perspectief)onderzoek meer zicht zou komen op de vaardigheden van de vader om aan te sluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft, gelet ook op haar bovengemiddelde opvoedingsbehoefte, en dat de bevindingen zouden kunnen worden meegewogen in de vervolgbeslissing over de uithuisplaatsing, voor zover daarover tussen partijen een verschil van inzicht zou bestaan. De rechtbank constateert nu dat geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden of aanvullende hulpverlening is ingezet. Ter zitting zijn meerdere redenen en verschillende visies naar voren gebracht waarom dat niet is gelukt. Het is de rechtbank in ieder geval gebleken dat sprake is geweest van gebrekkige communicatie door zowel de vader als de gecertificeerde instelling, waardoor geen vooruitgang is geboekt en kostbare tijd verloren is gegaan. De rechtbank heeft ter zitting vernomen dat onlangs een goed gesprek heeft plaatsgevonden en hoopt dat de nieuwe jeugdbeschermers en de vader – gesteund door zijn stiefvader en advocaat – op deze voet verder gaan, zodat zij elkaar beter kunnen bereiken en begrijpen de komende periode.
4.3.
Omdat nader perspectiefonderzoek in de vorm van, in dit geval, een beoordelingsboog en opvoedondersteuning niet heeft plaatsgevonden, zijn er ook geen nieuwe inzichten of gewijzigde omstandigheden die leiden tot een ander oordeel over de noodzaak tot uithuisplaatsing. De rechtbank acht het nog steeds van belang dat een nader perspectiefonderzoek plaatsvindt, waarbij in ieder geval de mogelijkheden van de vader om (een deel van) de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen dienen te worden onderzocht. De gecertificeerde instelling heeft verklaard dat er een wachttijd is en dat een onderzoek vervolgens ongeveer drie maanden zal duren. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing in het pleeggezin verlengen voor de resterende duur van zes maanden. Het is aannemelijk dat deze termijn nodig is om het onderzoek zorgvuldig te kunnen uitvoeren op een manier die [de minderjarige] zo min mogelijk belemmert in haar kwetsbare ontwikkeling.
4.4.
Op het subsidiaire verzoek van de vader kan de rechtbank gelet op het systeem van de wet geen beslissing nemen. De rechtbank toetst in dit geval de gronden en noodzaak voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin en de gecertificeerde instelling draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan. De rechtbank heeft het standpunt van de vader over de zorgverdeling wel meegewogen in het navolgende.
4.5.
Naar aanleiding van hetgeen is besproken ter zitting verwacht de rechtbank dat op zo kort mogelijke termijn een perspectiefonderzoek bij William Schrikker Gezinsvormen (WSGV), dan wel een in overleg met de belanghebbenden te kiezen andere aanbieder die perspectiefonderzoek kan uitvoeren, wordt aangevraagd en dat de vader opnieuw wordt aangemeld voor de opvoedondersteuning van Humanitas. De vader heeft verklaard daarvoor open te staan. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat in het perspectiefonderzoek moet worden gekeken naar alle vormen van co-ouderschap om de zorg voor [de minderjarige] te verdelen, en de haalbaarheid daarvan. Zo heeft de gecertificeerde instelling eerder ingezet op gedeeld ouderschap tussen de vader en de pleegouders, en ziet de vader graag een co-ouderschapsregeling waarin hij met zijn (stief)ouders de zorg draagt voor [de minderjarige] . De reden dat de rechtbank dit in het geval van [de minderjarige] wenst te onderstrepen is gelegen in de overtuiging dat alle betrokkenen een belangrijke rol in haar leven vervullen. Enerzijds zorgt dit voor een complexe (familie)dynamiek, waarvoor de eerder noodzakelijk bevonden systeemtherapie nog niet is ingezet. Anderzijds is zwaarwegend dat het voor [de minderjarige] waardevol is dat de volwassenen om haar heen zo betrokken zijn en de zorg voor haar (met elkaar) willen dragen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij een goede verstandhouding hebben en het uiteindelijk met elkaar eens zijn over wat het beste voor haar is. Het perspectiefonderzoek kan daaraan bijdragen. Ten behoeve van het onderzoek kan de rechtbank zich voorstellen dat uitbreiding van het contact tussen de vader en de [de minderjarige] opnieuw onderwerp van gesprek zal zijn, nu het van belang blijft dat er meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van de vader, mits de belangen van [de minderjarige] daarmee niet worden geschaad. Daarnaast overweegt de rechtbank dat een vorm van systeemtherapie op termijn ook nog steeds toegevoegde waarde zal hebben.
4.6.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Tijdens de zitting zijn nieuwe zorgen geuit over de (seksuele) ontwikkeling van [de minderjarige] , die niet eerder aan de rechtbank waren gemeld en daarmee op voorhand niet bekend waren. Uit de verklaringen ter zitting maakt de rechtbank op dat deze zorgen al enkele maanden leven, dat [de minderjarige] sinds medio september niet meer naar school gaat en dat zij niet naar deze school terug kan. Ook maakt de rechtbank uit deze verklaringen op dat een incident heeft plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en haar halfbroertje bij de pleegouders thuis. Deze omstandigheden kunnen ertoe leiden dat de verhoudingen op scherp komen te staan en verdienen daarom de nodige aandacht. De rechtbank vraagt de gecertificeerde instelling om daarop extra alert te zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 14 mei 2025, zijnde voor de duur van de ondertoezichtstelling;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024 door
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. D.G.J. Dop en mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S.T. Viezee als griffier. De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 26 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikelen 1:265b, eerste lid, en 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.