ECLI:NL:RBDHA:2024:19980
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister heeft op 30 oktober 2024 besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië als verantwoordelijk lidstaat wordt beschouwd. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat Bulgarije verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat Kroatië verantwoordelijk is, gebaseerd op de Eurodac-treffer en het feit dat Kroatië het claimverzoek heeft geaccepteerd.
Eiser voerde ook aan dat er fundamentele systeemfouten zijn in Kroatië, die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval niet van dit beginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië van toepassing is.
De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië.