ECLI:NL:RBDHA:2024:19980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.42575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister heeft op 30 oktober 2024 besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië als verantwoordelijk lidstaat wordt beschouwd. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat Bulgarije verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat Kroatië verantwoordelijk is, gebaseerd op de Eurodac-treffer en het feit dat Kroatië het claimverzoek heeft geaccepteerd.

Eiser voerde ook aan dat er fundamentele systeemfouten zijn in Kroatië, die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval niet van dit beginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië van toepassing is.

De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.42575
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 30 oktober 2024 om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de minister vindt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zienswijze
4. Eiser voert aan dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Eiser maakt niet concreet inzichtelijk waarom deze motivering niet juist zou zijn, noch op welke punten van zijn zienswijze de minister niet, althans
onvoldoende is ingegaan. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom gaat de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbij.
Andere lidstaat verantwoordelijk
6. Eiser stelt dat Bulgarije verantwoordelijk is en niet Kroatië, omdat hij eerst in Bulgarije is geweest.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De minister mocht uitgaan van zijn eerste Eurodac treffer van Kroatië. Daarbij komt dat Kroatië het claimverzoek heeft geaccepteerd. De enkele stelling van eiser dat Bulgarije verantwoordelijk is, is onvoldoende om niet uit te gaan van Kroatië als verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister er terecht van is uitgegaan dat Kroatië verantwoordelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

8. Eiser voert aan dat er niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, omdat er sprake is van fundamentele systeemfouten met betrekking tot de ondermaatse opvangvoorzieningen en het onnodig hardhandig optreden van de Kroatische autoriteiten, bijvoorbeeld door pushbacks. Eiser verwijst hierbij naar de Veelgestelde Vragen Dublinterugkeerders Kroatië van 8 augustus 2024 van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN), het rapport van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 en het AIDA-rapport over Kroatië, update 2023. Verder verwijst eiser naar de zitting van de Afdeling op 25 augustus 2024¹, waarin vragen zijn gesteld over, onder andere, de kwaliteit van de opvangvoorzieningen in Kroatië. Ook verwijst eiser naar de uitspraak van rechtbank Haarlem van 27 augustus 2024² waaruit blijkt dat het tekort aan opvangplekken onderzoek vergt. Eiser stelt voorts dat de minister ten onrechte tegenwerpt dat eiser kan klagen bij de Kroatische autoriteiten. Daartoe voert eiser aan dat dit de minister niet ontslaat van de verplichting om zelf onderzoek te doen of er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 9 oktober 2024³ geoordeeld dat er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit is de uitspraak volgend op de door eiser zelf aangehaalde zitting van de Afdeling op 25 augustus 2024. De pijnpunten die eiser in zijn beroepsgronden aanhaalt, zijn door de Afdeling meegenomen in de uitspraak. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangehaald bovendien geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling.
10. De rechtbank oordeelt verder dat eiser bij voorkomende problemen hierover dient te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk is of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Daarnaast heeft de minister in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd op de gronden die eiser heeft aangedragen in de zienswijze en zijn deze gronden inhoudelijk niet anders dan de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft met de inhoudelijke herhaling van zijn standpunten uit de zienswijze in beroep
1. zaaknummer 202404639/1/V3
niet onderbouwd dat de door de minister ingenomen stellingen en standpunten onjuist zijn of onvoldoende zijn gemotiveerd. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
11. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser gestelde omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen redenen heeft gegeven waarom de minister de aanvraag naar zich toe zou moeten trekken. Voor zover eiser doelt op de verklaring dat hij wacht op zijn vrouw die vanuit Tunesië naar Italië zal reizen en eiser daarom niet naar Kroatië kan, heeft de minister in het bestreden besluit al gemotiveerd aangegeven waarom dit geen reden is om de aanvraag naar zich toe te trekken. Eiser heeft niet aangevoerd waarom hij het niet eens is met de motivering van de minister. De rechtbank volgt de motivering van de minister. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.