ECLI:NL:RBDHA:2024:19973
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 20 februari 2024 is ingediend en dat verweerder op basis van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen een besluit had moeten nemen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar heeft uiteindelijk niet tijdig beslist. Eiser heeft verweerder op 22 augustus 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 3 oktober 2024 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen aan eiser moet betalen, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan op 28 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.