ECLI:NL:RBDHA:2024:19952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.28232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Syrische eiser met subsidiaire beschermingsstatus in Zweden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024 wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld, die zijn asielaanvraag in Nederland niet-ontvankelijk verklaard zag. De eiser had op 7 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 10 juli 2024 niet-ontvankelijk, omdat de eiser al sinds 12 oktober 2016 internationale bescherming geniet in Zweden. De rechtbank oordeelt dat de subsidiaire beschermingsstatus van de eiser in Zweden nog steeds geldig is, ondanks dat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning is verlopen. De rechtbank stelt vast dat er geen expliciet besluit van de Zweedse autoriteiten is tot intrekking of beëindiging van de subsidiaire status van de eiser, wat vereist is volgens vaste jurisprudentie.

De rechtbank behandelt de beroepsgronden van de eiser, die aanvoert dat zijn status in Zweden onduidelijk is en dat de minister ten onrechte zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat de eiser nog steeds internationale bescherming geniet in Zweden, en dat de brief van de Zweedse autoriteiten van 24 juli 2024 bevestigt dat de subsidiaire status van de eiser nog steeds geldig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van de eiser af, inclusief de vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de interstatelijke vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor een expliciet besluit van de Zweedse autoriteiten om de subsidiaire status van de eiser te beëindigen. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en dat hij geen gelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28232

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. P.A.E. Engelen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 7 mei 2023 hier te lande een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2.
De minister heeft in het bestreden besluit van 10 juli 2024 deze aanvraag in de algemene procedure op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is eiser op grond van artikel 62, derde lid, van de Vw 2000 het bevel gegeven om Nederland onmiddellijk te verlaten en naar het grondgebied van Zweden te gaan.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd om hangende het beroep een voorlopige voorziening (NL24.29244) te treffen.
1.4.
Op 27 september 2024 heeft eiser aanvullende gronden van beroep ingediend. Daarbij heeft eiser een beschikking van de Zweedse immigratiedienst Migrationsverket van 31 mei 2024 overgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank op 3 oktober 2024 aanvullende vragen aan de minister gesteld.
1.4.
De minister heeft op 7 oktober 2024 een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft de minister een brief van Migrationsverket van 24 juli 2024 overgelegd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaak NL24.29244) wat eiser hangende dit beroep heeft ingediend, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, L. Barbary (tolkennummer 40504) als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1998. Hij heeft Syrië verlaten vanwege de oorlogssituatie. Met ingang van 12 oktober 2016 heeft eiser subsidiaire bescherming verkregen in Zweden op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning, laatstelijk verlengd tot 20 november 2021. Op 9 november 2021 heeft eiser in Zweden verzocht om verlenging van die verblijfsvergunning. Rond 19 april 2023 heeft eiser, na nog altijd geen bericht te hebben ontvangen omtrent de verlenging van zijn verblijfsvergunning, Zweden verlaten en op 7 mei 2023 heeft eiser hier te lande een asielaanvraag ingediend.
De besluitvorming van de minister
5. Aan het bestreden besluit [1] ligt - voor zover van belang - ten grondslag dat eiser geen asielvergunning in Nederland krijgt, omdat hij al sinds 12 oktober 2016 in een andere lidstaat van de Europese Unie – Zweden – internationale bescherming heeft. Dat de geldigheidsduur van de door Zweden aan eiser verleende verblijfsvergunning is verlopen, betekent niet dat eisers asielstatus is vervallen. Zweden heeft op 29 juni 2023 laten weten dat de door eiser op 9 november 2021 ingediende aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning nog steeds aanhangig is en dat eiser nog altijd in het bezit is van een geldige asielstatus in Zweden. Het is aan eiser om aan te tonen dat de situatie inmiddels veranderd is en dat er geen sprake meer zou zijn van een lopende aanvraag dan wel een vervallen asielstatus. De minister neemt aan dat eiser in Zweden nog immer internationale bescherming geniet, omdat eiser geen concrete aanwijzingen of aanknopingspunten heeft gegeven om aan te nemen dat zijn internationale beschermingsstatus inmiddels is ingetrokken of beëindigd.

Bespreking beroepsgronden

6. Eiser bestrijdt het standpunt van de minister dat eiser nog altijd internationale bescherming in Zweden geniet. Daartoe heeft eiser primair aangevoerd dat het de vraag is hoeveel gewicht moet worden toegekend aan de brief van Migrationsverket van 24 juli 2024. Weliswaar staat daarin dat eiser een subsidiaire beschermingsstatus heeft in Zweden en deze nog steeds geldig is, maar in de eerdere beschikking van Migrationsverket van 31 mei 2024 staat
“dat hij [eiser] niet van plan is om zijn asielaanvraag in Zweden te voltooien en dat niet langer kan worden aangenomen dat hij aanspraak wil maken op zijn beschermingsstatus”. De eerdere beschikking van 31 mei 2024 interpreteerde eiser zo dat het afgelopen is met zijn asielzaak in Zweden en dat hij in Zweden geen status meer heeft. De latere brief van 24 juli 2024 waarin staat dat eiser nog wel een subsidiaire status heeft, kwam voor hem dan ook als donderslag bij heldere hemel. Hij ziet een tegenstrijdigheid tussen voormelde twee brieven van Migrationsverket. Omdat zijn status in Zweden onduidelijk is, kon verweerder zijn asielaanvraag niet niet-ontvankelijk verklaren, aldus eiser.
7. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de motivering in het bestreden besluit, dat eiser internationale bescherming in Zweden geniet, in rechte stand. De rechtbank volgt het standpunt wat de minister - naar aanleiding van eisers beroepsgronden – in beroep heeft ingenomen. De brief van 24 juli 2024 is niet in strijd met de beschikking van 31 mei 2024. De Zweedse autoriteiten hebben in de eerdere beschikking van 31 mei 2024 aangegeven dat de huidige verblijfsplaats van eiser niet bekend is bij Migrationsverket en dat zij hem daarom niet hebben kunnen horen over de vraag of hij aan zijn aanvraag voor bescherming in Zweden vasthoudt. Omdat Zweden dus geen informatie van eiser kon vragen is zijn aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning buiten behandeling gesteld, waartegen het rechtsmiddel van beroep openstond. Zowel in voormelde beschikking als in de meest recente brief van 24 juli 2024 staat expliciet dat eiser een subsidiaire beschermingsstatus heeft verkregen in Zweden en dat deze status nog steeds geldig is. Het is dus niet zo dat eiser zijn subsidiaire beschermingsstatus in Zweden zou zijn verloren. Daarbij wijst de minister er terecht op dat op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253) daarvoor een expliciet besluit tot intrekking danwel beëindiging van die subsidiaire status van de Zweedse autoriteiten vereist zou zijn. Ook wijst de minister er terecht op dat daarnaast een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de aan eiser toegekende subsidiaire beschermingsstatus en anderzijds de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (‘het pasje’). De beroepsgrond slaagt niet.
8. Subsidiair erkent eiser dat de meest recente brief van Migrationsverket van 24 juli 2024 een brief is van de Zweedse autoriteiten en dat er dus op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit moet worden gegaan dat die brief correcte informatie bevat. Dus dat eisers subsidiaire status in Zweden nog altijd geldig is. Eiser erkent dat hij in dat geval weinig of niets tegen het bestreden besluit in kan brengen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de subsidiaire beroepsgrond niet als een beroepsgrond zich richtende tegen het bestreden besluit kan worden aangemerkt en dat deze dus geen verdere bespreking behoeft.

Conclusie en gevolgen

10. Uit hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 7 is overwogen volgt dat de asielaanvraag die eiser hier te lande heeft ingediend terecht nietontvankelijk is verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 oktober 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.en het daarin ingelaste voornemen van 8 juli 2024