In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 3 juli 2023 ingediend, maar de minister heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. Eiser heeft de minister op 8 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister de termijn heeft overschreden.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft de minister een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen, waaronder de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom. De rechtbank heeft in deze zaak de toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND besproken en geconcludeerd dat deze niet van toepassing is op asielaanvragen voor bepaalde tijd, waardoor de minister wel degelijk een dwangsom kan worden opgelegd bij overschrijding van de beslistermijn.