ECLI:NL:RBDHA:2024:19932
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J.L. van der Waals
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Bewaring op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 en de rol van beëdigde tolken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 8 november 2024 was genomen. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser op 18 november 2024 de gronden van het beroep indiende en de verweerder hierop op 19 november 2024 reageerde. Het onderzoek werd op 22 november 2024 gesloten.
De rechtbank overwoog dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard moet worden. De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser, die aanvoerde dat de verweerder gebruik had gemaakt van een niet beëdigde tolk Frans, wat in strijd zou zijn met de Wet beëdigde tolken en vertalers. De rechtbank concludeerde dat de redenen voor het gebruik van een niet-beëdigde tolk tijdig schriftelijk waren vastgelegd en dat er geen communicatieproblemen waren aangetoond.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.