ECLI:NL:RBDHA:2024:19931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.44292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die een asielaanvraag had ingediend, kreeg op 8 november 2024 een maatregel van bewaring opgelegd. Echter, op 12 november 2024 trok eiseres haar asielaanvraag in, waarna de maatregel van bewaring werd opgeheven. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres op 18 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 19 november 2024 hierop reageerde. De rechtbank heeft op 22 november 2024 het onderzoek gesloten. In de overwegingen van de rechtbank werd onder andere ingegaan op de vraag of de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maakten.

Eiseres voerde aan dat de verweerder bij het besluit gebruik had gemaakt van een niet beëdigde tolk, wat in strijd zou zijn met de Wet beëdigde tolken en vertalers en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde echter dat de redenen voor het gebruik van een niet-beëdigde tolk tijdig schriftelijk waren vastgelegd en dat er voldoende spoed was om een beëdigd tolk niet te kunnen inzetten. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met de relevante wetgeving en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44292

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiseres haar asielaanvraag heeft ingetrokken.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiseres heeft op 18 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 19 november 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 22 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Omdat de bewaring op 12 november 2024 is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank kan, als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding toekennen. [1]
4. Eiseres voert aan dat verweerder bij uitreiking van het besluit gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk Frans. Dit is in strijd met artikel 28, eerste lid, Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en artikel 5, tweede lid, EVRM. [2]
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 28 van de Wbtv maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die niet beëdigd is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld.
6.1.
Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 29 april 2019 [3] volgt dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wbtv wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat de minister de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn.
6.2.
Uit het proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel blijkt dat er geen gebruik is gemaakt van beëdigde tolk Frans, omdat er ten tijde van het gehoor geen beëdigd tolk beschikbaar was. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redenen voor het niet gebruiken van een beëdigde tolk Frans conform de vereisten van artikel 28 van de Wbtv tijdig op schrift zijn gezet. De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat sprake is van de situatie waarbij wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is. De rechtbank weegt hierbij mee dat de aard van de procedure zich niet leent voor een uitstel van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van grensdetentie om te wachten tot een beëdigd tolk wel beschikbaar zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van strijd met artikel 28 van de Wbtv of artikel 5 van het EVRM.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 106 Vw.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:1395.