ECLI:NL:RBDHA:2024:19931
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die een asielaanvraag had ingediend, kreeg op 8 november 2024 een maatregel van bewaring opgelegd. Echter, op 12 november 2024 trok eiseres haar asielaanvraag in, waarna de maatregel van bewaring werd opgeheven. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres op 18 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 19 november 2024 hierop reageerde. De rechtbank heeft op 22 november 2024 het onderzoek gesloten. In de overwegingen van de rechtbank werd onder andere ingegaan op de vraag of de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maakten.
Eiseres voerde aan dat de verweerder bij het besluit gebruik had gemaakt van een niet beëdigde tolk, wat in strijd zou zijn met de Wet beëdigde tolken en vertalers en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde echter dat de redenen voor het gebruik van een niet-beëdigde tolk tijdig schriftelijk waren vastgelegd en dat er voldoende spoed was om een beëdigd tolk niet te kunnen inzetten. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met de relevante wetgeving en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.