ECLI:NL:RBDHA:2024:19930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.44053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiser, die een beroep had ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, dat op 31 oktober 2024 was genomen, hield in dat aan eiser een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding in verband met deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 19 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 20 november 2024 hierop reageerde. Het onderzoek werd op 22 november 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat, indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang, maar dat deze niet mag worden voortgezet indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. Eiser voerde aan dat de behandeling van zijn asielberoep, dat op 11 november 2024 was ingesteld, niet eerder dan op 5 december 2024 zou plaatsvinden, waardoor hij 6 à 7 weken in vreemdelingenbewaring zou zijn. De rechtbank concludeert echter dat de termijn voor de behandeling van het asielberoep niet is overschreden en dat de vrijheidsontneming niet onrechtmatig is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 19 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 20 november 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 22 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiser voert aan dat het beroep tegen de afwijzende asielbeschikking van 8 november 2024 niet eerder dan op 5 december 2024 ter zitting zal worden behandeld en dat de termijn als bedoeld in artikel 83b, derde lid, Vw (uitspraak binnen vier weken na indiening van beroep) zal worden overschreden. Ten tijde van de behandeling zal eiser 6 à 7 weken in vreemdelingenbewaring hebben doorgebracht. Een dergelijke duur is niet gerechtvaardigd en kan niet voor rekening en risico van eiser komen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 11 november 2024 beroep heeft ingesteld tegen de afwijzende asielbeschikking. Dat betekent dat de mondelinge behandeling van eisers asielberoep plaatsvindt binnen de termijn als bedoeld in artikel 83b, derde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Niet is uitgesloten dat de rechtbank binnen de hiervoor bedoelde termijn ook (mondeling) uitspraak doet. Bovendien maakt enkel de overschrijding van deze termijn niet dat de voortduring van de maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw op enig moment onrechtmatig wordt. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 juni 2024 [1] en oordeelt dat het tijdsverloop in de asielprocedure in dit geval niet leidt tot het oordeel dat de vrijheidsontneming langer duurt dan noodzakelijk.
6. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639, r.o. 5.1.