ECLI:NL:RBDHA:2024:19930
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J.L. van der Waals
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Bewaring op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiser, die een beroep had ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, dat op 31 oktober 2024 was genomen, hield in dat aan eiser een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding in verband met deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 19 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 20 november 2024 hierop reageerde. Het onderzoek werd op 22 november 2024 gesloten.
De rechtbank overweegt dat, indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang, maar dat deze niet mag worden voortgezet indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. Eiser voerde aan dat de behandeling van zijn asielberoep, dat op 11 november 2024 was ingesteld, niet eerder dan op 5 december 2024 zou plaatsvinden, waardoor hij 6 à 7 weken in vreemdelingenbewaring zou zijn. De rechtbank concludeert echter dat de termijn voor de behandeling van het asielberoep niet is overschreden en dat de vrijheidsontneming niet onrechtmatig is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.