In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten, waardoor het onderzoek zonder zitting is gesloten. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor verweerder zou wegnemen om tijdig te beslissen.
Eiser heeft zijn aanvraag op 4 januari 2024 ingediend, en verweerder had negentig dagen de tijd om te beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar eiser heeft verweerder op 15 augustus 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep terecht is ingediend, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen.
De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 20 november 2024.