ECLI:NL:RBDHA:2024:1982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/09/655825 / FA RK 23-7724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder en benoeming pleegoudervoogdij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de oma van de minderjarige te benoemen tot voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, wat leidt tot ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van het kind. De minderjarige woont al haar hele leven bij de opa en oma, en de rechtbank oordeelt dat beëindiging van het gezag noodzakelijk is om de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding te waarborgen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van het kind voorop staan, zoals vereist door het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechtbank heeft de voogdij gezamenlijk aan de opa en oma toegewezen, omdat zij in staat zijn om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen en de belangen van zowel hun kleinkind als hun dochter voorop te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de griffier is verzocht om een aantekening te maken in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/655825 / FA RK 23-7724
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over ouderlijk gezag en voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E. Meijer te [woonplaats] ,
[opa]en
[oma],
de opa en oma moederzijde, tevens pleegouders van [minderjarige] ,
hierna te noemen de opa en (de) oma,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 24 oktober 2023 heeft de rechtbank het verzoekschrift ontvangen met als bijlage het rapport van de Raad van 24 oktober 2023.
1.2.
Op 2 januari 2024 heeft de rechtbank een gewijzigd verzoekschrift met een aanvullend briefrapport van de Raad ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling (zitting) met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de opa en oma;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de opa en oma.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 september 2023 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 30 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de oma te benoemen tot voogd over [minderjarige] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen omdat zij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet kan dragen. Door beëindiging van het gezag ontstaat de duidelijkheid dat [minderjarige] bij de opa en oma zal opgroeien, waar zij al haar hele leven woont en opgroeit. De aanvaardbare termijn om toe te werken naar een plaatsing bij de moeder is (ruim) verstreken. Het vrijwillig kader is niet toereikend, omdat de plaatsing niet volledig gedragen wordt door de moeder en er bovendien periodes zijn dat de moeder uit het contact treedt met haar ouders en [minderjarige] . De Raad was eerst van mening dat de voogdij bij de gecertificeerde instelling als neutrale derde partij moest worden belegd, omdat de verhouding tussen de moeder en haar ouders te kwetsbaar werd bevonden voor een stabiele samenwerking en goede afstemming. Bij nader inzien is dat standpunt gewijzigd, omdat de oma, met steun van pleegzorg, goed anticipeert op het patroon waarbij de moeder periodes in en uit contact treedt en daarbij het belang van [minderjarige] – waaronder het belang van contact met de moeder – steeds voorop stelt. Daarom verzoekt de Raad nu om de oma tot voogd te benoemen.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1.
De moeder wil het liefste haar gezag behouden en op termijn zelf voor haar kinderen zorgen, dus ook voor [minderjarige] . Als dat niet kan, dan wil zij dat haar ouders de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen en dat [minderjarige] bij hen blijft wonen. De moeder wil niet dat de gecertificeerde instelling de voogdij krijgt.
4.2.
De opa en oma vinden het belangrijk dat zij zaken snel kunnen regelen voor [minderjarige] als dat nodig is, zoals de dokter, school, verzekeringen en bankzaken. Zij blijven voor [minderjarige] zorgen zolang dat nodig is en staan altijd klaar voor de moeder. De opa en oma hebben gevraagd of zij samen de voogdij over [minderjarige] kunnen krijgen.
4.3.
De gecertificeerde instelling is het eens met het verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen, maar is van mening dat de opa en oma samen de voogdij moeten krijgen.

5.De beoordeling van de rechtbank

Ten aanzien van het verzoek tot beëindiging van ouderlijk gezag

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien (a.) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer vereist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing over het kind. Op grond van artikel 8 EVRM geldt tenslotte dat, indien het doel van – in dit geval – het beëindigen van gezag met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het privé- en gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.3.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het privé- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.4.
[minderjarige] woont al haar hele leven bij de opa en oma, eerst samen met de moeder en inmiddels ruim twee jaar zonder haar. Vanaf de zwangerschap ontstonden er ernstige zorgen of de moeder in staat was zelfstandig voor [minderjarige] te zorgen. In die periode had de moeder haar leven niet op orde en heeft zij [minderjarige] in onveiligheid gebracht. In het belang van [minderjarige] is haar een alternatieve opvoedomgeving geboden binnen de familie, waarbij de dagelijkse zorg voor [minderjarige] in feite sinds de geboorte in handen van de opa en oma is. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij hen. Uit het onderzoek van de Raad en het verloop van de ondertoezichtstelling komt naar voren dat het sindsdien niet gelukt is om de moeder een opvoedende rol te laten vervullen. Dat heeft onder meer te maken met het onvoorspelbare gedrag van de moeder waarbij zij periodes uit contact treedt. Zij is op die momenten voor iedereen (ook voor de opa en oma) onbereikbaar, volhardend in haar overtuiging dat zij geen contact wil en dus niet in staat belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen. Het regelen van opvang en een paspoort voor [minderjarige] zijn daardoor moeizaam verlopen. Ook heeft de moeder [minderjarige] een aantal maanden niet gezien toen zij boos was op de opa en oma en niet bij hen thuis wilde komen. Ondanks pogingen daartoe is het niet gelukt om grip te krijgen op onderliggende problematiek van de moeder en om haar te laten inzien dat zij op die momenten niet in het belang van [minderjarige] handelt. Een bijkomende belemmering is het wantrouwen van de moeder richting de hulpverlening, mede vanwege haar eigen ervaringen met jeugdzorg. Omdat het gedrag en handelen van de moeder bedreigingen vormen voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dit tot nu toe onveranderbaar is gebleken, is beëindiging van het gezag van de moeder naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk om die bedreigingen weg te nemen. Ondanks dat [minderjarige] op haar leeftijd misschien zelf (nog) geen onduidelijkheid ervaart over het opgroeien bij opa en oma – zij weet niet beter – zal beëindiging van het gezag wel bijdragen aan de duidelijkheid voor alle betrokkenen dat de situatie blijft zoals het nu is. Bovendien is het op basis van de ervaringen aannemelijk dat de moeder op enig moment weer afstand zal nemen. Dat is immers een patroon dat al jaren speelt. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen lichtere maatregel of alternatief voorhanden. Dat de moeder nu, met intensieve begeleiding en toezicht, voor haar jongste dochter zorgt en gelukkig weer goed contact heeft met haar ouders, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank overweegt hierbij ook dat het feit dat de moeder met de begeleiding en toezicht voor haar jongste dochter zorgt, niet heeft geleid tot andere inzichten over de opvoedcapaciteiten van de moeder. Het belang van [minderjarige] om bij de opa en oma op te groeien en duidelijkheid te krijgen over dat opgroeiperspectief weegt naar het oordeel van de rechtbank dan ook zwaarder dan de wens van de moeder om ooit weer zelf voor [minderjarige] te zorgen. Beëindiging van het gezag zal de kwetsbaarheid van de situatie en de onderlinge verhoudingen niet doen wegnemen, maar belangrijke beslissingen over [minderjarige] worden daardoor dan niet meer gehinderd.
5.5.
Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Die beslissing neemt niet weg dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] blijft en dat hun ouder-kind band behouden moet blijven. Dat verandert niet door beëindiging van gezag. Zij zullen altijd een belangrijke rol in elkaars leven vervullen. Zowel de moeder als [minderjarige] hebben en houden het recht om contact te hebben met elkaar. Beëindiging van het gezag betekent dan ook niet dat de moeder niets meer kan betekenen in de opvoeding van [minderjarige] . Zowel de gecertificeerde instelling als de opa en oma hebben benadrukt altijd te blijven kijken naar mogelijkheden om de rol van de moeder zo groot mogelijk te maken, waarbij de belangen van [minderjarige] altijd leidend zullen zijn.
Ten aanzien van het benoemen van een voogd
5.6.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd te benoemen. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan ieder die tot uitoefening van de voogdij bevoegd is de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast. In het derde lid heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat het de voorkeur heeft de feitelijke en juridische situatie met elkaar in overeenstemming te brengen, tenzij de pleegouder daartoe niet geschikt is of de belangen van het kind zich daartegen verzetten.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat de Raad het verzoek heeft gewijzigd, ligt niet de vraag voor of de gecertificeerde instelling moet worden belast met de voogdij. De rechtbank vindt het belangrijk om de vrees daarvoor bij de moeder weg te nemen en benadrukt dat de rechtbank – net als de moeder en alle andere betrokkenen – veel vertrouwen heeft in de opa en oma als opvoeders van [minderjarige] . Op de vraag waarom de Raad heeft verzocht om alleen de oma als voogd te benoemen is verklaard dat de Raad tijdens het onderzoek alleen met de oma heeft gesproken en daarom geen standpunt kan innemen over de rol van de opa. De rechtbank heeft duidelijk de wens gehoord van de opa en oma om samen de voogdij te krijgen. Zij hebben met overtuiging toegelicht dat zij de verzorging en opvoeding samen op zich nemen en dat zij de voogdij zo goed mogelijk geregeld willen hebben voor [minderjarige] . De gecertificeerde instelling heeft ook benadrukt dat de opa en oma “een goed team” zijn. De rechtbank heeft de overtuiging dat de opa en oma altijd de belangen van zowel hun kleinkind als hun dochter voorop zullen stellen en de juiste beslissingen nemen, ook als die moeilijk zijn en de onderlinge verhoudingen raken. Er is niemand die de moeder beter kent dan zij. In dat opzicht kunnen de opa en oma elkaar juist versterken in het belang van [minderjarige] . De afgelopen jaren hebben zij laten zien met het gedrag van de moeder te kunnen omgaan en de pleegzorgondersteuning te benutten. De rechtbank ziet daarom voldoende redenen om de opa en oma samen met de voogdij te belasten.
5.8.
De opa en oma hebben zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
[moeder], geboren op [geboortedag 2] 1997 in [geboorteplaats 2] ,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats 1] ,
6.2.
benoemt tot voogden over voornoemde minderjarige:
[opa], geboren op [geboortedag 3] 1961 in [geboorteplaats 3] ,
en
[oma], geboren op [geboortedag 4] 1970 in [geboorteplaats 4] ,
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om op grond van het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is op 16 februari 2024 gegeven door mr. B. Martinez-Hammer,
mr. A. Emmens en mr. T.M.M.P. Westbroek, kinderrechters, in aanwezigheid van
mr. S.T. Viezee als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.