ECLI:NL:RBDHA:2024:19815
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake parkeerbelasting en aanmaningskosten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de daaropvolgende aanmaningskosten. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, die op 29 juni 2023 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 29 oktober 2022 zijn auto zonder geldige parkeervergunning had geparkeerd, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 91,50. Eiser betwistte de ontvangst van de aan hem verzonden brief van 31 oktober 2022, waarin hij werd herinnerd aan de naheffingsaanslag.
Tijdens de zitting op 6 augustus 2024 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en de heffingsambtenaar gehoord. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar niet in staat was aan te tonen dat de brief was verzonden, maar de rechtbank oordeelde dat de betwisting van de ontvangst door de gemachtigde niet als een geldige betwisting door eiser kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de brief op het juiste adres was verzonden en dat eiser bekend was met de inhoud van de brief.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank benadrukte dat bij het indienen van hoger beroep een afschrift van de uitspraak moet worden overgelegd en dat het hogerberoepschrift ondertekend moet zijn.