ECLI:NL:RBDHA:2024:19793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
22/7717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S. el Kaddouri, een aanvraag ingediend voor de eenmalige energietoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden op 5 juli 2022 werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde de afwijzing in de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 9 oktober 2024 heeft behandeld. Tijdens de zitting heeft het college toegezegd het bestreden besluit te heroverwegen. Op 22 oktober 2024 heeft het college alsnog de energietoeslag van € 1.300,- toegekend aan eiser, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Eiser heeft echter ook schadevergoeding gevraagd wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden. De termijn is aangevangen op 9 augustus 2022 en er zijn 27 maanden verstreken tot de uitspraak. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig in de rechterlijke fase heeft plaatsgevonden, met een overschrijding van ongeveer 6 maanden.

De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser, alsook tot vergoeding van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 218,75. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college aan de verzoeken van eiser tegemoet is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. el Kaddouri),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Leiden, het college

(gemachtigde: mr. K. Bergacker en P.V. Silva de Jesus).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om toekenning van de eenmalige energietoeslag. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juli 2022 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2022 (bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college deelgenomen.
3. Ter zitting is namens het college toegezegd dat het bestreden besluit zou worden heroverwogen. Met het besluit van 22 oktober 2024 heeft het college aan eiser alsnog een eenmalige energietoeslag van € 1.300,- toegekend. Daarmee is het college volledig aan het beroep van eiser tegemoetgekomen. Eiser heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden en hem een vergoeding van zijn proceskosten betalen. Het college heeft in het besluit van 22 oktober 2024 aangekondigd eiser een bedrag van € 1.750,- aan proceskosten en ook het door hem betaalde griffierecht ter grootte van € 50,- te vergoeden. De rechtbank hoeft daarover dan ook geen beslissing meer te nemen.
5. Eiser heeft de rechtbank om schadevergoeding gevraagd, omdat de besluitvorming zo lang heeft geduurd dat daarmee de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden.
6. Volgens vaste rechtspraak [1] geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door het college, te weten 9 augustus 2022. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn 27 maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure is binnen 6 maanden afgerond. De behandeling bij de rechtbank heeft iets minder dan 24 maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn met (afgerond) 6 maanden heeft volledig in de rechterlijke fase plaatsgevonden.
7. Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 500,-. Deze schadevergoeding komt ten laste van de Staat. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,-. De Staat dient ook de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het schadeverzoek te vergoeden. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek en een wegingsfactor 0,25 (zeer licht) [2] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 500,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:568