Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders gemeente Leiden, het college
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat
Overwegingen
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college deelgenomen.
3. Ter zitting is namens het college toegezegd dat het bestreden besluit zou worden heroverwogen. Met het besluit van 22 oktober 2024 heeft het college aan eiser alsnog een eenmalige energietoeslag van € 1.300,- toegekend. Daarmee is het college volledig aan het beroep van eiser tegemoetgekomen. Eiser heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden en hem een vergoeding van zijn proceskosten betalen. Het college heeft in het besluit van 22 oktober 2024 aangekondigd eiser een bedrag van € 1.750,- aan proceskosten en ook het door hem betaalde griffierecht ter grootte van € 50,- te vergoeden. De rechtbank hoeft daarover dan ook geen beslissing meer te nemen.
5. Eiser heeft de rechtbank om schadevergoeding gevraagd, omdat de besluitvorming zo lang heeft geduurd dat daarmee de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden.
6. Volgens vaste rechtspraak [1] geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door het college, te weten 9 augustus 2022. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn 27 maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure is binnen 6 maanden afgerond. De behandeling bij de rechtbank heeft iets minder dan 24 maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn met (afgerond) 6 maanden heeft volledig in de rechterlijke fase plaatsgevonden.
7. Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 500,-. Deze schadevergoeding komt ten laste van de Staat. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,-. De Staat dient ook de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het schadeverzoek te vergoeden. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek en een wegingsfactor 0,25 (zeer licht) [2] .
Beslissing
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 500,-;