ECLI:NL:RBDHA:2024:19757
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 8 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.
Eiser heeft betoogd dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij vreest dat Oostenrijk zich niet aan zijn verplichtingen zal houden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich terecht op dit beginsel heeft gebaseerd, en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de situatie in Oostenrijk zodanig is dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvang en asielprocedure. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij overdracht aan Oostenrijk in een situatie van materiële deprivatie zal komen.
De rechtbank wijst ook het betoog van eiser af dat de overdracht in strijd is met het verbod op indirect refoulement. De minister heeft terecht gesteld dat een verschil in toelatings- en beschermingsbeleid niet relevant is bij de toets van de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser aan Oostenrijk mag worden overgedragen, zonder recht op vergoeding van proceskosten.