ECLI:NL:RBDHA:2024:19757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.40415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 8 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.

Eiser heeft betoogd dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij vreest dat Oostenrijk zich niet aan zijn verplichtingen zal houden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich terecht op dit beginsel heeft gebaseerd, en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de situatie in Oostenrijk zodanig is dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvang en asielprocedure. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij overdracht aan Oostenrijk in een situatie van materiële deprivatie zal komen.

De rechtbank wijst ook het betoog van eiser af dat de overdracht in strijd is met het verbod op indirect refoulement. De minister heeft terecht gesteld dat een verschil in toelatings- en beschermingsbeleid niet relevant is bij de toets van de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser aan Oostenrijk mag worden overgedragen, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister voor Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt dat de minister voor Oostenrijk ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat sprake is van concrete aanwijzingen dat Oostenrijk zich niet zal houden aan haar verplichtingen op grond van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Eiser betoogt dat inmiddels zijn asielaanvraag door de Oostenrijkse autoriteiten zal zijn afgewezen en hij een opvolgende aanvraag moet indienen. Hierdoor kan volgens eiser opvang worden onthouden en zal hij na overdracht dakloos worden. In dat geval wordt het voor eiser onmogelijk om toegang te krijgen tot gratis rechtsbijstand en zal hij geen effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 van het EVRM kunnen instellen of beklag kunnen doen bij de autoriteiten of de rechter. Daarnaast betoogt eiser dat hij geen toegang tot medische voorzieningen zal krijgen. Ter onderbouwing wijst eiser op het meest recente AIDA-rapport. [3] Eiser is een alleenstaande immigrant en stelt geen sociaal netwerk te hebben dat hem kan opvangen of helpen. Volgens eiser zal hij bij een leven op straat niet kunnen voorzien in basisbehoeften, zoals wonen, eten en wassen waardoor zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid zal worden geschaad en zijn leefomstandigheden mensonwaardig zullen zijn. [4] Eiser stelt dat dit zal leiden tot een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor Oostenrijk in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft zich in recente uitspraken nadrukkelijk uitgelaten over de situatie in de Oostenrijkse opvang en de asielprocedure. De Afdeling komt tot de conclusie dat de situatie in Oostenrijk niet zodanig is dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure in Oostenrijk die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [5] Het door eiser genoemde meest recente AIDA-rapport geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dit rapport schetst namelijk geen ander beeld van de situatie in Oostenrijk dan de rapporten die zijn betrokken in de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraken. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij opvang heeft genoten in Oostenrijk en zelf heeft besloten Oostenrijk te verlaten, zonder de behandeling van zijn asielaanvraag af te wachten. [6] Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat zijn asielaanvraag door de Oostenrijkse autoriteiten is afgewezen en hij persoonlijk in Oostenrijk van opvang verstoken zal blijven. Oostenrijk is akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening en dat wijst er ook niet op dat de asielaanvraag in Oostenrijk is afgewezen. Verder wordt eiser via een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de autoriteiten in Oostenrijk duidelijk is dat eiser een Dublinclaimant is. De stelling van eiser dat hij in het geval hem opvang zal worden onthouden geen toegang zal krijgen tot gratis rechtshulp, medische voorzieningen en geen effectief rechtsmiddel beschikbaar is, heeft hij niet onderbouwd of geconcretiseerd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval bij overdracht sprake zal zijn van een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in terecht zal komen. Mocht eiser problemen ervaren in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Oostenrijk dan ligt het op de weg van eiser om daarover de klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten bij voorbaat zinloos is.
Is een overdracht in strijd met het verbod op indirect refoulement?
6. Eiser betoogt dat van een overdracht aan Oostenrijk moet worden afgezien, omdat overdracht in strijd is met het verbod op indirect refoulement. Eiser vreest dat hij na overdracht aan Oostenrijk uitgezet dreigt te worden naar zijn land van herkomst, waar hij vreest voor vervolging en om slachtoffer te worden van martelingen dan wel onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. [7] Eiser heeft namelijk vernomen dat de Oostenrijkse autoriteiten een aantal gebieden in Syrië veilig achten en daarom zijn asielaanvraag willen afwijzen en hem terug willen sturen naar zijn land van herkomst.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat een verschil in toelating- en beschermingsbeleid niet relevant is bij de toets van de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. In het kader van een Dublinprocedure kan namelijk geen beroep (meer) worden gedaan op indirect refoulement wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023. [8]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Oostenrijk mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.40416.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.AIDA Country Report: Austria (update 2023), p. 102.
4.Eiser wijst ter onderbouwing op HVJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
5.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3236, ABRvS 24 mei 2023 en ECLI:NL:RVS:2023:1997, ABRvS 17 april 2023.
6.Aanmeldgehoor Dublin, p. 6.
7.Eiser wijst ter onderbouwing op artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM.
8.HvJEU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.