ECLI:NL:RBDHA:2024:1975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
09.308968.22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding van twee vrouwen in de trein met seksuele intentie

Op 19 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van het aanranden van twee vrouwen in de trein op 21 juli 2022. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de vrouwen onzedelijk had betast door dicht tegen hen aan te zitten en met zijn hand over hun benen te wrijven, terwijl hij zijn jas als afscherming gebruikte. Het verweer van de verdachte, dat er geen seksuele intentie was, werd verworpen. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar en gedetailleerd, en concludeerde dat de handelingen als ontuchtig moesten worden aangemerkt. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en een ambulante behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/308968-22
Datum uitspraak: 19 februari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ),
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Sytema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 juli 2022 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, [slachtoffer 1]
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onverhoeds handelen en/of het zich met zijn lichaam tegen haar aandrukken heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en/of wrijven over het (ontblote) (boven)been, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op of omstreeks 21 juli 2022 te Breda, althans in Nederland, [ slachtoffer 2] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onverhoeds handelen heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en/of wrijven over de knieën, althans de benen en/of knijpen in de dijen, althans de benen van die [ slachtoffer 2] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt wegens het ontbreken van seksuele intentie.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerrreeks] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 74).
Feit 1
I. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , opgemaakt op 24 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 43-44):
Ik kreeg het idee dat de man steeds dichter bij mij kwam zitten. Op een gegeven moment zag ik de mouw van zijn Adidasjasje op mijn been. Toen de man deze mouw terugpakte voelde ik dat de man met zijn hand mijn been aanraakte. Dat was heel kort en was heel subtiel. Na drie minuten gebeurde het weer. Dit gebeurde wel 5 keer dat hij zijn mouw op mijn been liet vallen. Bij station Oss toen begon het weer met die mouw en voelde ik dat de man zijn hand op mijn been liet liggen. Ik dacht eerst dat het de mouw van het jasje was maar toen hij met zijn hand begon te wrijven wist ik het zeker.
V: Wat deed de man precies?
A: De mouw van het jasje bleef liggen. Hij bleef over mijn been wrijven.
V: Waar op je been wreef hij dan?
A: Rechterbovenbeen op het ontblote stuk.
V: Kan je specifieker aangeven waar op je bovenbeen ten opzichte van je knie en hoe
hoog hij zijn hand dan kwam?
A: Hij hield zijn hand op de overgang van mijn rokje/been. Dit is toch wel het bovenste deel van mijn bovenbeen. De plek was zijkant en langzaam bovenop mijn been.
V: Die mouw lag ook nog op je schoot. Ging die hand van de man onder of over de mouw
van het jasje?
A: Ik denk onder de mouw. Het jasje lag op zijn schoot en zijn armen lagen onder dit
jasje.
V: Hij raakte aan met zijn hand. Maakte hij ook nog op een andere manier contact met
jou?
A: Ik voelde dat de man met de linkerzijde van zijn lichaam tegen mijn lichaam drukte.
V: In hoeverre kon je nog opschuiven?
A: Ik kon niet meer opschuiven. In het midden zat geen armsteun dus hij kon gewoon
opschuiven.
II. Mutatierapport, opgemaakt op 25 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 34):
Kreeg rap. via NS melding van aanranding van een meisje 21/07/2022 omstreeks 19:02 in
de trein 3667 rijdende op baanvak Nijmegen-Oss. Ht, Hc tr 867 meldt benaderd te zijn door een huilend meisje van 23 jaar die aangeeft aangerand te zijn door een man in tr 3667 tussen het traject Nm - Os. De dader is mogelijk uitgestapt op Ht alleen kon het slo dit niet bevestigen omdat ze emotioneel is en alles nog moet verwerken.
III. Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 februari 2024, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of u het goed begrijpt dat ik wel de benen van die jonge vrouwen heb aangeraakt. Ja dat is gebeurd. We zaten naast elkaar.
Feit 2
I. Het proces-verbaal van aangifte [ slachtoffer 2] , opgemaakt op 28 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 7-10):
V: Wanneer heeft dit plaatsgevonden?A: Vorige week donderdag, 21 juli 2022 19:15 uur. Toen stopte de trein in Den Bosch en is die man naast mij komen zitten. Het duurde totdat de trein stopte in Breda. Dat was om 19:40 uur.
V: Kun je ons vanaf het begin zo duidelijk mogelijk vertellen wat er precies gebeurd is?A: Hij zette een tas tussen zijn benen en kwam dicht tegen mij aanzitten. Hij legde een jas over mijn been heen en dat vond ik al raar. Hij legde toen zijn hand onder zijn jas en ik voelde dat hij zijn hand op mijn been legde. Ik vond dit niet fijn, het was best wel een oudere man. Hij ging toen met zijn hand wrijven, ook over mijn knieën. Hij ging ook met zijn hand tussen mijn dijen en ik was helemaal verstijfd op dat moment. Hij ging toen ook met zijn hand naar mijn kont toe, maar ik hield hem tegen. Maar hij is daar met zijn hand wel geweest. Ik wilde de persoon voor mij aantikken, maar dat ging niet want de man had zijn been over mijn benen gelegd. In Breda stapte ik uit en hij ook. Hij ging met de roltrap omlaag en ik met de trap omlaag. En ik ging uitchecken en naar de Albert Heijn om wat te eten te halen en in een keer stond hij achter mij. Ik schrok daarvan en vroeg me af hoe hij wist dat ik daar was. Hij vroeg mij of ik hem wilde volgen op instagram en hij vroeg hoe oud ik was. Hij zei dat hij zulke jonge en blonde meisjes zoals mij leuk vond. En toen werd ik helemaal overstuur, want ik wist niet wat ik moest doen en ik was alleen. Toen ben ik naar die NS bewakers gegaan en ik zag dat die man ook mijn kant opkwam. Die NS bewaker zag dat ik overstuur was en vroeg mij mee te komen.
V: Jij vertelde zojuist dat die man de tas tussen zijn benen inzette en dicht bij jou kwam zitten. Wat van die man raakte jou?A: De zijkant van zijn linkerbeen en zijn linkerschouder raakten mij aan mijn rechterzijde. Hij zat met zijn linker schouder als het ware over mijn rechter schouder heen. Hij overlapte deze zeg maar. Zo dicht zat hij tegen mij aan.V: Jij vertelde ons dat die man zijn jas over jouw been heen legde. Waar lag die jasbij jou overheen?A: Over mijn rechterbeen.V: Wanneer ging die man met zijn hand onder de jas?A: Toen hij naast mij ging zitten binnen een minuut.V: Wat voelde jij toen?A: Ik voelde zijn hand op mijn bovenbeen. Hij had een hele warme hand en ik voelde dat echt. Er gebeurde eerst verder niks, maar ongeveer na 5 minuten ging hij wrijven. Hij wreef met zijn hand over mijn rechter bovenbeen. Daarna ging hij verder en raakte hij mijn dijen aan.V: Wat deed de man daar?A: Hij raakte de binnenkant van mijn rechterbeen aan. Hij kneep daarin, met al zijn vingers. Dit deed een beetje zeer.V: Hoe reageerde jij hierop?A: Ik probeerde hem weg te duwen met mijn rechterarm, maar hij hield mij tegen.V: Hoe kon die man met zijn linkerhand jouw billen aanraken als hij zo dicht tegen je aan zit?A: Hij is toen iets van mij af gaan zitten, zodat hij daar bij kon.Hij ging toen ook met zijn hand naar mijn kont toe, maar ik hield hem tegen. Maar hij is daar met zijn hand wel geweest.V: Wat heeft hij precies daar aangeraakt?A: Niet er helemaal onder, maar meer de rechterzijde van mijn rechterbil.
II. Mutatierapport, opgemaakt op 21 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 29):
[ slachtoffer 2] ( [voornaam] ) Geboren [geboortedatum 2] -2004 ( [leeftijd] ) te [geboorteplaats 2] (Nederland)
Tp spraken rapps met de melder, deze verklaarde dat ze in de trein stapte in Oss, op
station Den Bosch stapte er een man in welke eerst langs haar liep. Vervolgens kwam
de man terug en ging naast haar zitten. Melder gaf aan de man niet te kennen. De man deed zijn jas om zijn rechterhand om deze zo te bedekken. Met zijn rechterhand wreef hij over het been en de billen van de melder om vervolgens dicht tegen haar aan te drukken. Hierdoor kon melder niet vrij bewegen. Melder gaf aan dat de man ook zijn benen tussen haar benen zetten zodat ze niet verder kon bewegen.
III. Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 februari 2024, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of u het goed begrijpt dat ik wel de benen van die jonge vrouwen heb aangeraakt. Ja dat is gebeurd. We zaten naast elkaar.
U vraagt mij wat ik precies deed in die Albert Heijn. U vraagt mij of ik ook gesproken heb met haar daar. Ik voelde dat ze een boos beetje boos en verdrietig was en ik wilde duidelijk maken dat het allemaal niet mijn bedoeling was geweest.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [ slachtoffer 2] te twijfelen. [slachtoffer 1] en [ slachtoffer 2] hebben allebei gedetailleerde verklaringen afgelegd en hebben ieder voor zich en los van de ander meteen na het incident hun verhaal gedaan aan NS-medewerkers. Daarnaast acht de rechtbank de verklaringen betrouwbaar aangezien deze op onderdelen worden ondersteund door de mutatierapporten van de NS-medewerkers en de verklaring van de verdachte zelf zoals in de bewijsmiddelen uiteengezet. Tevens komt de modus operandi van de verdachte in beide zaken vrijwel volledig overeen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven vermelde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 21 juli 2022 zowel naast [slachtoffer 1] als naast [ slachtoffer 2] in de trein heeft gezeten. Zowel [slachtoffer 1] als [ slachtoffer 2] reisden achteruit en zaten aan de raamkant in een tweezitter.
De verdachte is op de vrije stoel eerst naast [slachtoffer 1] en later, toen [slachtoffer 1] was uitgestapt, op een andere plek in dezelfde trein naast [ slachtoffer 2] gaan zitten. Hij ging dicht naast hen zitten, waarbij zijn lichaam het lichaam van [slachtoffer 1] en [ slachtoffer 2] raakte. Vervolgens legde de verdachte zijn jas deels over de benen van [slachtoffer 1] en [ slachtoffer 2] . Zijn hand plaatste hij onder die jas en met die hand raakte hij bij [slachtoffer 1] haar bovenbeen aan en wreef hij met die hand over haar bovenbeen. Bij [ slachtoffer 2] raakte hij met die hand haar rechterbovenbeen, rechterknie, rechterdij en de rechterzijde van haar rechterbil aan en wreef hij over haar rechterbovenbeen en rechterknie. Tevens heeft hij met al zijn vingers in de binnenkant van haar rechterdij geknepen en heeft hij zijn been over haar been gelegd wat haar belette om de persoon voor haar aan te kunnen tikken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat onder ontuchtige handelingen moet worden verstaan handelingen van seksuele aard, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Bepalend is of het slachtoffer door de handeling in zijn of haar seksuele schaamtegevoel wordt gekwetst en of dit ook in de maatschappij in het algemeen zo wordt gevoeld.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. De verdachte heeft immers gedurende een geruime tijd over de bovenbenen van [slachtoffer 1] en [ slachtoffer 2] gewreven en bij [ slachtoffer 2] tevens haar rechterbil aangeraakt en in haar rechterdijbeen geknepen. Dat niet alleen [slachtoffer 1] en [ slachtoffer 2] dit als ontuchtig aanmerken zoals volgt uit hun aangiften, maar ook de verdachte zelf blijkt wel uit de noodzaak die hij voelde om zijn handelingen niet zichtbaar te laten zijn voor de overige passagiers. Tevens heeft de verdachte tegen [ slachtoffer 2] gezegd dat hij jonge en blonde meisjes zoals haar wel leuk vond, een uitspraak die naar het oordeel van de rechtbank past bij een aanraking met seksuele intentie.
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 21 juli 2022 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, [slachtoffer 1] door een andere feitelijkheid, te weten onverhoeds handelen en het zich met zijn lichaam tegen haar aandrukken heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en wrijven over het ontblote bovenbeen;
2
hij op 21 juli 2022 te Breda, althans in Nederland, [ slachtoffer 2] door een andere feitelijkheid, te weten onverhoeds handelen, heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en/of wrijven over de knieën, de benen en knijpen in de dijen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contact verbod met beide slachtoffers en een ambulante behandeling. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – bij bewezenverklaring – op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Er is geen sprake van een taakstrafverbod en de verdachte heeft geen strafblad. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er geen reden is om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De verdachte heeft zich immers meewerkend opgesteld, is bereid zich aan de bijzondere voorwaarden te houden en heeft nadien geen contact opgenomen met de slachtoffers.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan aanranding. De verdachte heeft op één dag in de trein twee jonge vrouwen onzedelijk betast door onverhoeds met zijn hand over onder andere hun benen te wrijven. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien is het handelen van de verdachte voor de slachtoffers beangstigend geweest en heeft het grote impact op hen (gehad). Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 8 januari 2024. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 4 augustus 2023, waaruit volgt dat er geen problemen op praktische gebieden zijn, dat er geen sprake is van middelengebruik en dat er geen sprake lijkt te zijn van (acute) psychosociale problematiek. Het risico op recidive kon door de reclassering niet worden ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd bij veroordeling van de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden, een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met beide slachtoffers op te leggen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit er rekening mee gehouden dat voor de bewezenverklaarde feiten geen taakstrafverbod geldt. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor mogelijke problematiek van de verdachte.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een contactverbod op te leggen met de slachtoffers dan wel om de opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De bewezenverklaarde feiten hebben ruim anderhalf jaar geleden plaatsgevonden en in de tussentijd heeft de verdachte geen contact opgenomen met de slachtoffers en heeft hij zich niet opnieuw schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit. Er is dan ook geen reden om er ernstig rekening mee te houden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vordering van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 674,- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 24,- als vergoeding van materiële schade (reiskosten naar psycholoog) en € 650,- als vergoeding van immateriële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging matiging van de vordering bepleit.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De grondslag van de vordering is gelegen in de aantasting in de persoon `op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij de benadeelde partij zou sprake zijn van psychische schade. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een zodanig ernstige normschending dat de nadelige gevolgen ook zonder onderbouwing met concrete gegevens kan worden aangenomen. Dat betekent volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2020:1955) dat de benadeelde partij voldoende concrete gegevens dient aan te voeren waaruit kan volgen dat naar aanleiding van het strafbare feit psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Het is invoelbaar dat de aanranding heeft geleid tot gevoelens van machteloosheid en angst bij de benadeelde partij. Dergelijke gevoelens vormen echter op zichzelf geen geestelijk letsel en kunnen niet zonder meer als grondslag dienen voor immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft alleen onderbouwd dat er sessies hebben plaatsgevonden bij de psycholoog, echter blijkt uit die onderbouwing niet dat de benadeelde partij tijdens die sessies werd behandeld voor psychisch letsel dat zij opliep als gevolg van de aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende gegevens aangevoerd waaruit volgt dat er psychische schade is ontstaan naar aanleiding van de aanranding die de verdachte heeft gepleegd.
De benadeelde partij zal daarom voor zowel de gevorderde materiële als immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van schadevergoeding.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
7.2
De vordering van [ slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een vergoeding gevorderd van materiële schade van € 1.440,- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij nu deze vordering niet is ondertekend en summier is onderbouwd.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien de vordering niet is ondertekend en niet is onderbouwd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de benadeelde partij de vordering dient te ondertekenen. De rechtbank constateert dat dit niet is gebeurd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van feit 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf
40 (VEERTIG) UREN,te vervangen door
20 (TWINTIG) DAGENvervangende hechtenis als de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, onder behandeling stelt van de forensische polikliniek De Waag, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven en meewerkt aan diagnostiek en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [ slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. H.M. Braam , rechter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2024.