ECLI:NL:RBDHA:2024:19743
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Polen en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Kortrijk, zijn aanvraag om internationale bescherming had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Polen volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 21 november 2024 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat Polen op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, wat inhoudt dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen zijn internationale verplichtingen jegens de eiser zal naleven. De eiser heeft niet voldoende objectieve informatie gepresenteerd om aan te tonen dat er redenen zijn om aan dit beginsel te twijfelen, ondanks zijn persoonlijke ervaringen van discriminatie en slechte verzorging in Polen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister geen aanleiding had om de persoonlijke ervaringen van de eiser te betrekken bij de beoordeling van de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, aangezien deze al waren beoordeeld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.