ECLI:NL:RBDHA:2024:19743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.37624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Polen en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Kortrijk, zijn aanvraag om internationale bescherming had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Polen volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 21 november 2024 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat Polen op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, wat inhoudt dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen zijn internationale verplichtingen jegens de eiser zal naleven. De eiser heeft niet voldoende objectieve informatie gepresenteerd om aan te tonen dat er redenen zijn om aan dit beginsel te twijfelen, ondanks zijn persoonlijke ervaringen van discriminatie en slechte verzorging in Polen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister geen aanleiding had om de persoonlijke ervaringen van de eiser te betrekken bij de beoordeling van de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, aangezien deze al waren beoordeeld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37624
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Polen daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [V-nummer] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het is niet in geschil dat Polen op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
2. Verweerder heeft terecht overwogen dat in het geval van Polen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden aangenomen dat Polen zijn Unierechtelijke en internationale verplichtingen jegens eiser zal naleven. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling [2] hierover van 4 september 2024. [3] Eiser heeft niet met objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat in het geval van Polen aanleiding bestaat om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan.
3. Verweerder heeft in de verklaringen van eiser over zijn eigen ervaringen in Polen terecht evenmin hiervoor aanleiding gezien. Eiser heeft verklaard dat hij discriminatie heeft ervaren en slechte materiële en medische verzorging heeft gehad, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser hier niet over heeft geklaagd terwijl niet is gebleken dat die mogelijkheid niet bestond.
4. Bovendien heeft verweerder terecht overwogen dat Polen met de aanvaarding van het terugnameverzoek heeft toegezegd om eiser overeenkomstig de internationale verplichtingen te behandelen. Eiser heeft op zijn beurt niet aannemelijk gemaakt dat hij na terugkeer in het kader van de Dublinprocedure in Polen een risico loopt om te worden blootgesteld aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest.
5. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om de persoonlijke ervaringen te betrekken in de vraag naar toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat deze al zijn beoordeeld in het kader van de vraag of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2024:3455.