18.1.De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. De verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid worden door de minister niet geloofwaardig geacht en ook niet dat eiser vanwege zijn seksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden. Dat eiser slachtoffer is van mensenhandel wordt eveneens ongeloofwaardig geacht. Eiser kan volgens de minister op grond van de geloofwaardig geachte elementen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet hierop komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de gronden van artikel 29 van de Vw 2000. De minister heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
De beroepsgronden en de beoordeling daarvan door de rechtbank
Integrale verwijzing naar hetgeen eerder is aangevoerd
19. De algemene stelling van eiser in beroep dat hetgeen eerder is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is daarom aan eiser om aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. De rechtbank richt zich dus alleen op wat eiser in zijn beroepschrift concreet heeft aangevoerd en zal daar, voor zover van belang, hierna op ingaan.
20. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit geen specifiek referentiekader heeft opgenomen. Hierdoor is niet inzichtelijk hoe de gestelde moeite van eiser om voor het eerst met vreemden over zijn gevoelens te verklaren wegens zijn opleidingsniveau en culturele achtergrond is meewogen. Ter zitting heeft eiser het standpunt ingenomen dat de minister rekening had moeten houden met de bij hem door Medifirst vastgestelde beperkingen en in het bijzonder dat eiser last kan hebben van blokkades. Noch in het voornemen, noch in het bestreden besluit heeft de minister het Medifirst advies en de blokkades betrokken bij het referentiekader van eiser. Eiser heeft ter onderbouwing verwezen naar enkele uitspraken van de rechtbank en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1622). 21. De rechtbank overweegt als volgt.
22. Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde homoseksuele gerichtheid heeft de minister WI 2019/17 (horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd) als uitgangspunt genomen. Volgens de werkinstructie is het aan de vreemdeling om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. De minister moet bij de beoordeling rekening houden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs zijn homoseksuele gerichtheid aannemelijk te maken. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, is echter ook niet voldoende. In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid worden vragen gesteld over een aantal vaste thema’s: het privéleven van de vreemdeling, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI groepen, contact met LHBTI in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling over zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe zijn ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt te meer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel is of strafbaar is gesteld. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd. Het gaat er daarbij om dat de vreemdeling zoveel mogelijk een authentiek verhaal vertelt. De vreemdeling moet in staat worden gesteld om op zijn eigen niveau uitleg te geven. Daarbij wordt rekening gehouden met het referentiekader (opleidingsniveau, cultuur, levensfase, et cetera) van de vreemdeling.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Uit de besluitvorming blijkt dat de minister het referentiekader van eiser wel degelijk heeft vastgesteld en daarbij ook expliciet het Medifirst advies heeft betrokken. Ook blijkt daaruit dat de minister heeft bepaald wat, gelet op dat referentiekader, van eiser kon worden verwacht. De minister heeft in het voornemen namelijk onder het kopje ‘Referentiekader’ op pagina 2 overwogen dat zij op de hoogte is van de kwetsbare positie van LHBTI’ers in Nigeria en dat dit meegenomen wordt in de beoordeling. De minister heeft zich vervolgens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij inzicht kan geven in hoe het voor eiser was om jarenlang zijn identiteit verborgen te houden en hoe het voor eiser is om in Nederland wel open te kunnen zijn over zijn identiteit. In het voornemen heeft de minister daarnaast overwogen dat ondanks moeite met lezen en schrijven en het plaatsen van data bij gebeurtenissen, wel verwacht mag worden dat eiser over belangrijke gebeurtenissen in zijn leven gedetailleerd en consistent kan verklaren, te meer wanneer deze gebeurtenissen recent hebben plaatsgevonden en een belangrijk onderdeel vormen van het asielrelaas. In dat kader heeft de minister in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat hij inzicht kan geven in zijn gedachtes en gevoelens over zijn seksuele gerichtheid, identiteit en het bewustwordingsproces, wat een belangrijk onderdeel van het leven van eiser is. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser zelf heeft aangegeven te hebben geworsteld met vragen en gedachtes en dat van eiser verwacht mag worden dat hij daarin en in zijn persoonlijke ervaring en gevoel inzicht geeft. Ook heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat ondanks het referentiekader van eiser verwacht mag worden dat hij over zijn contacten met LHBTI’ers uitgebreid en diepgaand kan verklaren. Te meer omdat dit in het heden speelt en eiser zelf heeft aangegeven dat de activiteiten met LHBTI’ers belangrijk zijn voor hem. Dat de minister rekening heeft gehouden met het opleidingsniveau van eiser blijkt ook uit het rapport nader gehoor. Daaruit volgt immers dat eiser is bevraagd over zijn gevoelens, zijn geaardheid en gedachtes. Een paar keer heeft eiser aangegeven de vraag niet te begrijpen, waarop de hoormedewerker de vraag anders heeft geformuleerd of uitgelegd. Vervolgens heeft eiser de vragen wel beantwoord.
24. Voor het standpunt van eiser dat de minister onvoldoende bij het referentiekader heeft betrokken dat eiser last zou kunnen hebben van blokkades, geldt dat de rechtbank het standpunt van de minister volgt dat deze constatering van Medifirst vooral een instructie is voor de wijze waarop het gehoor zou moeten worden afgenomen. Bovendien blijkt uit het gehoor ook niet dat er sprake is geweest van blokkades, zodat de rechtbank ook dat standpunt niet kan volgen. Niet is duidelijk geworden waarom volgens eiser, ondanks het voorgaande, onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader.
Geloofwaardigheid seksuele gerichtheid en problemen door seksuele gerichtheid
25. Eiser voert aan dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft naar eigen zeggen relatief uitgebreid verklaard. Dat de verklaringen van eiser meer op een vriendschappelijke relatie duidt, maakt niet dat een liefdesrelatie niet aannemelijk is. Ook stelt eiser dat het feit dat hij en zijn vriend onvoorzichtig hebben gehandeld als gevolg waarvan zij betrapt zijn en daarmee een risico hebben genomen, niet kan leiden tot ongeloofwaardigheid van het incident.
26. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van eiser dat hij naar eigen zeggen relatief uitgebreid heeft verklaard, niet kan leiden tot een gegrond beroep. Datzelfde geldt voor zijn stelling dat het feit dat zijn verklaringen meer duiden op een vriendschappelijke relatie, niet maken dat een liefdesrelatie niet aannemelijk is. Ter zitting is ter nadere onderbouwing van deze beroepsgrond verwezen naar de zienswijze, maar daarop is de minister in het bestreden gemotiveerd ingegaan en de rechtbank verwijst in dat kader naar rechtsoverweging 19. Hetzelfde geldt voor de stelling, die verder niet wordt onderbouwd, over het onvoorzichtig handelen waarmee zij een risico hebben genomen. Niet kan immers worden ingezien hoe deze stellingen van eiser de uitvoerige motivering van de minister weerleggen of weerspreken. Gelet op de uitgebreide motivering van de minister in het voornemen en het bestreden besluit, had het op de weg van eiser gelegen om daar meer tegen in te brengen, toegespitst op de motivering. Nu eiser dat heeft nagelaten, blijft de motivering in stand en komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, dat hij zijn romantische relatie met zijn vriend niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het incident niet ten onrechte als ongeloofwaardig is aangemerkt.
27. Ter zitting heeft eiser zelf nog verklaard dat hij de tolk niet begreep en dat sprake was van misverstanden tussen hem en de tolk. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte toegelicht dat zij dat niet uit het nader gehoor kan afleiden en daar ook geen onderbouwing voor ziet.
28. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde seksuele geaardheid van eiser en de gestelde problemen als gevolg van zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn. De beroepsgronden slagen niet.
29. Voorts is niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Bahaddar tegen Nederland van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, het Bahaddar-arrest). Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen overdracht schending zou opleveren met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).