ECLI:NL:RBDHA:2024:19731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
NL24.29161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens strijd met goede procesorde en onvoldoende onderbouwing van seksuele geaardheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 22 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 16 juli 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 14 november 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank constateert dat de gemachtigde van eiser op 12 en 13 november 2024 nadere stukken heeft ingediend zonder inhoudelijke toelichting, wat in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank overweegt dat het indienen van stukken zo laat in de procedure de andere partij belemmert in hun reactie en de voorbereiding van de zitting. De rechtbank besluit deze stukken buiten beschouwing te laten.

De rechtbank concludeert dat de minister de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid niet geloofwaardig acht en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn seksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel. De uitspraak wordt gedaan door mr. D.J.M. van de Voort en is openbaar gemaakt op 22 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29161

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 22 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 juli 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ook heeft de minister geweigerd een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 te verlenen en bepaald dat eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het besluit bevat voorts een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Mgbejume als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Goede procesorde
2. De gemachtigde van eiser heeft op 12 november 2024 om 17:53 en 17:55 uur nadere stukken ingediend zonder enige inhoudelijke toelichting daarop. De gemachtigde heeft volstaan met een verwijzing naar de inhoud, met het verzoek deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op 13 november 2024, de dag voor de zitting, om 16:59 uur heeft de gemachtigde van eiser een aanvulling op de beroepsgronden van vier bladzijden ingediend.
3. De rechtbank laat de stukken van 12 november 2024 en de aanvulling op de beroepsgronden van 13 november 2024 buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Stukken van 12 november 2024

4. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:844) is ten aanzien van het indienen van nadere stukken overwogen dat uit vaste jurisprudentie volgt, dat ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten kunnen worden aangevoerd en stukken worden ingediend ter motivering van een eerdere beroepsgrond, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde.
5. In de uitnodiging voor de zitting is aangekondigd dat stukken tot één werkdag voor de zitting kunnen worden ingediend. Deze termijn is naar het oordeel van de rechtbank, naar analogie met de jurisprudentie van de Afdeling over de termijn in artikel 8:58 Awb, niet (uitsluitend) bepalend voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. Voor het antwoord op die vraag is namelijk doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kan plaatsvinden.
6. Strijd met de goede procesorde doet zich voor als nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken zo laat worden ingediend en/of zodanig complex of omvangrijk zijn, dat de andere partij wordt belemmerd om daarop adequaat te reageren, de rechtbank wordt belemmerd in haar voorbereiding van de zitting of de goede voortgang van de procedure daardoor op een andere wijze wordt belemmerd.
7. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat de stukken van 12 november 2024 pas aan het einde van die dag zijn ingediend, enerzijds omdat zij het rapport van LGBT Asylum Support niet eerder had en anderzijds omdat in de uitnodiging voor de zitting staat dat tot één dag voor de zitting stukken kunnen worden ingediend. Ter zitting heeft de minister aangegeven deze stukken te hebben doorgenomen en daar adequaat op te kunnen reageren. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat het betrekken van deze stukken in de procedure in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft de stukken voor de zitting niet meer inhoudelijk kunnen bestuderen en is aldus belemmerd in de voorbereiding van de zitting, waardoor een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting niet kon plaatsvinden. In dat kader zijn met name het verloop van de procedure tot aan het indienen van de stukken, het feit dat iedere toelichting op de stukken ontbreekt, de omvang van de stukken en het moment van indiening, in onderlinge samenhang bezien relevant en de rechtbank licht dit hierna toe.
8. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij al kort na het bestreden besluit contact heeft gehad met LGBT Asylum Support over het opstellen van een brief voor eiser. Zij heeft weliswaar gezegd dat ze heeft gerappelleerd, maar niet blijkt dat zij erop heeft aangedrongen om het stuk zo spoedig mogelijk te verkrijgen ter overlegging, juist met het oog op de goede procesorde. Daar komt nog bij dat zij ook niet eerder heeft aangekondigd richting de rechtbank dat LGBT Asylum Support was verzocht om een rapport op te stellen dat nog zou worden nagezonden. Had zij dat wel gedaan, dan had de rechtbank bij de voorbereiding van de zitting de mogelijkheid daarop te anticiperen, door bijvoorbeeld andere zaken eerst voor te bereiden.
9. Van belang is vervolgens dat pas op 12 november 2024 aan het einde van de werkdag in totaal 13 bladzijden aan nadere stukken worden toegezonden, zonder enige inhoudelijke toelichting. Niet toegelicht wordt ter motivering of onderbouwing van welke beroepsgrond deze stukken zouden dienen en waar deze onderbouwing precies te vinden zou zijn, maar er wordt enkel volstaan met de mededeling dat de stukken als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de rechtbank in overgelegde stukken zelf te grasduinen naar mogelijke stellingen of onderbouwingen. Het is bij uitstek de taak van de advocaat om, wanneer stukken worden ingediend ter onderbouwing van een standpunt, te duiden ter onderbouwing van welk standpunt het dient en te duiden waar dit uit de stukken blijkt. Dat is niet gebeurd.
10. Verder is relevant dat bij een vluchtige blik op de ingediende stukken, in het bijzonder het rapport van LGBT Asylum Support, de sterke indruk ontstaat dat er sprake is van een minutieuze reactie van 12 bladzijden op het voornemen van de minister en op het bestreden besluit, met vele verwijzingen naar het gehoor. Het lijkt er dus op dat de gemachtigde van eiser probeert om met een verwijzing naar de inhoud van stukken geheel nieuwe beroepsgronden naar voren te brengen. Dit terwijl haar voor het indienen van beroepsgronden al op 23 juli 2024 een termijn is gesteld, namelijk tot 30 juli 2024. De beroepsgronden die destijds zijn ingediend, zijn op één bladzijde en (inhoudelijk) in twee alinea’s weergegeven.
11. De stukken van 12 november 2024 zijn, zeker in verhouding tot de beroepsgronden tot dat moment, dusdanig omvangrijk en in die zin complex dat een doorgronding zeer tijdrovend is door de omvang en de vele inhoudelijke verwijzingen, terwijl iedere toelichting op de inhoud en ter onderbouwing van welke gronden het dient ontbreekt, dat de rechtbank ze mede gelet op het moment van indiening niet meer bij de voorbereiding van de zitting heeft kunnen betrekken. Dit maakt dat de rechtbank door deze gang van zaken is belemmerd in de voorbereiding van de zitting en een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting niet kon plaatsvinden. De stukken worden dan door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat deze zijn ingediend in strijd met de goede procesorde.
Stukken van 13 november 2024
12. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt ook dat na afloop van de beroepstermijn, en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden kunnen worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
13. De gemachtigde van eiser heeft om 16:59 uur op de dag voor de zitting van 10:45 uur, nog aanvullende beroepsgronden ingediend. De minister heeft ter zitting aangegeven daar niet adequaat op te kunnen reageren. Daarnaast heeft de rechtbank aanvullende beroepsgronden ook niet kunnen lezen. Reeds daarom acht de rechtbank de indiening van de aanvullende beroepsgronden in een dusdanig laat stadium in strijd met de goede procesorde. Dit geldt te meer nu er al op 23 juli 2024 is gevraagd om uiterlijk 30 juli 2024 de gronden in te dienen, waarna op 29 juli 2024 de beroepsgronden zijn ingediend.
14. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting nog verwezen naar de mogelijkheid om stukken één dag voor de zitting in te dienen, maar ook voor het bericht van 13 november 2024 volgt de rechtbank de gemachtigde niet in haar standpunt. Het bericht van 13 november 2024 bevat namelijk een aanvulling van de beroepsgronden. Dat zijn naar het oordeel van de rechtbank geen stukken ter onderbouwing van reeds ingediende gronden, maar nieuwe of aanvullende inhoudelijke gronden. Verder is nog aangevoerd dat het laat indienen van de stukken te wijten is aan drukte. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen verschoonbare reden, waardoor de aanvullende gronden verwijtbaar te laat zijn ingediend. In dat kader wijst de rechtbank ook op uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3150), waarin de Afdeling overweegt dat het op de weg van de gemachtigde ligt om maatregelen te treffen om een goede voortgang van zaken te waarborgen. Weliswaar ziet het in die zaak op waarneming tijdens vakantie, maar deze regel geldt naar het oordeel van de rechtbank ook in zijn algemeenheid met het oog op de goede procesorde en een goede procesvoering.
15. Nu verweerder niet in de gelegenheid is om adequaat te reageren op de aanvullende beroepsgronden van 13 november 2024 en de rechtbank deze ook niet inhoudelijk heeft kunnen betrekken bij de voorbereiding, wordt ook dit stuk buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Het standpunt van de gemachtigde ter zitting dat het grotendeels een herhaling van zetten is omdat zij in de beroepsgronden heeft verwezen naar de zienswijze, volgt de rechtbank niet gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
Inhoudelijke beoordeling
16. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
16.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
17. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1995. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daardoor problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst. Toen eiser dertien of veertien jaar oud was begon hij seksuele dromen over mannen te krijgen. Eiser ging bidden en vasten om te vragen aan God om dit gevoel te laten stoppen. Toen eiser zestien jaar was ging hij voetballen met een vriend. Tijdens het zoeken naar de bal begonnen eiser en zijn vriend elkaar te zoenen. Ook hebben eiser en die vriend toen hun gevoelens naar elkaar uitgesproken. De gevoelens werden steeds sterker. Op achttienjarige leeftijd is eiser gestopt met school en is hij met zijn vriend verhuisd naar Agbor. Eind 2014 gingen eiser en zijn vriend voor het kerstfeest terug naar hun geboortedorp. Daar hebben zij feest gevierd in het Royal Garden hotel. Eiser en zijn vriend hadden veel alcohol gedronken. Uiteindelijk zijn eiser en zijn vriend betrapt toen zij seks hadden op het toilet. Eiser heeft toen kunnen vluchten, maar zijn vriend niet. Later is eiser erachter gekomen dat zijn vriend gedood is door de menigte. Eiser is toen gevlucht en heeft daarna Nigeria verlaten. Verder vreest eiser voor een mensenhandelaar, omdat eiser hem nog steeds geld verschuldigd is. Hij heeft gedwongen drugs voor hem moeten verkopen.
De relevante elementen en de besluitvorming
18. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven (relevante elementen):
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Seksuele gerichtheid
  • Problemen vanwege uw seksuele gerichtheid
  • Slachtoffer van mensenhandel
18.1.
De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. De verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid worden door de minister niet geloofwaardig geacht en ook niet dat eiser vanwege zijn seksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden. Dat eiser slachtoffer is van mensenhandel wordt eveneens ongeloofwaardig geacht. Eiser kan volgens de minister op grond van de geloofwaardig geachte elementen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet hierop komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de gronden van artikel 29 van de Vw 2000. De minister heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
De beroepsgronden en de beoordeling daarvan door de rechtbank
Integrale verwijzing naar hetgeen eerder is aangevoerd
19. De algemene stelling van eiser in beroep dat hetgeen eerder is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is daarom aan eiser om aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. De rechtbank richt zich dus alleen op wat eiser in zijn beroepschrift concreet heeft aangevoerd en zal daar, voor zover van belang, hierna op ingaan.
Referentiekader
20. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit geen specifiek referentiekader heeft opgenomen. Hierdoor is niet inzichtelijk hoe de gestelde moeite van eiser om voor het eerst met vreemden over zijn gevoelens te verklaren wegens zijn opleidingsniveau en culturele achtergrond is meewogen. Ter zitting heeft eiser het standpunt ingenomen dat de minister rekening had moeten houden met de bij hem door Medifirst vastgestelde beperkingen en in het bijzonder dat eiser last kan hebben van blokkades. Noch in het voornemen, noch in het bestreden besluit heeft de minister het Medifirst advies en de blokkades betrokken bij het referentiekader van eiser. Eiser heeft ter onderbouwing verwezen naar enkele uitspraken van de rechtbank en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1622).
21. De rechtbank overweegt als volgt.
22. Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde homoseksuele gerichtheid heeft de minister WI 2019/17 (horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd) als uitgangspunt genomen. Volgens de werkinstructie is het aan de vreemdeling om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. De minister moet bij de beoordeling rekening houden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs zijn homoseksuele gerichtheid aannemelijk te maken. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, is echter ook niet voldoende. In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid worden vragen gesteld over een aantal vaste thema’s: het privéleven van de vreemdeling, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI groepen, contact met LHBTI in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling over zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe zijn ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt te meer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel is of strafbaar is gesteld. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd. Het gaat er daarbij om dat de vreemdeling zoveel mogelijk een authentiek verhaal vertelt. De vreemdeling moet in staat worden gesteld om op zijn eigen niveau uitleg te geven. Daarbij wordt rekening gehouden met het referentiekader (opleidingsniveau, cultuur, levensfase, et cetera) van de vreemdeling.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Uit de besluitvorming blijkt dat de minister het referentiekader van eiser wel degelijk heeft vastgesteld en daarbij ook expliciet het Medifirst advies heeft betrokken. Ook blijkt daaruit dat de minister heeft bepaald wat, gelet op dat referentiekader, van eiser kon worden verwacht. De minister heeft in het voornemen namelijk onder het kopje ‘Referentiekader’ op pagina 2 overwogen dat zij op de hoogte is van de kwetsbare positie van LHBTI’ers in Nigeria en dat dit meegenomen wordt in de beoordeling. De minister heeft zich vervolgens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij inzicht kan geven in hoe het voor eiser was om jarenlang zijn identiteit verborgen te houden en hoe het voor eiser is om in Nederland wel open te kunnen zijn over zijn identiteit. In het voornemen heeft de minister daarnaast overwogen dat ondanks moeite met lezen en schrijven en het plaatsen van data bij gebeurtenissen, wel verwacht mag worden dat eiser over belangrijke gebeurtenissen in zijn leven gedetailleerd en consistent kan verklaren, te meer wanneer deze gebeurtenissen recent hebben plaatsgevonden en een belangrijk onderdeel vormen van het asielrelaas. In dat kader heeft de minister in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat hij inzicht kan geven in zijn gedachtes en gevoelens over zijn seksuele gerichtheid, identiteit en het bewustwordingsproces, wat een belangrijk onderdeel van het leven van eiser is. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser zelf heeft aangegeven te hebben geworsteld met vragen en gedachtes en dat van eiser verwacht mag worden dat hij daarin en in zijn persoonlijke ervaring en gevoel inzicht geeft. Ook heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat ondanks het referentiekader van eiser verwacht mag worden dat hij over zijn contacten met LHBTI’ers uitgebreid en diepgaand kan verklaren. Te meer omdat dit in het heden speelt en eiser zelf heeft aangegeven dat de activiteiten met LHBTI’ers belangrijk zijn voor hem. Dat de minister rekening heeft gehouden met het opleidingsniveau van eiser blijkt ook uit het rapport nader gehoor. Daaruit volgt immers dat eiser is bevraagd over zijn gevoelens, zijn geaardheid en gedachtes. Een paar keer heeft eiser aangegeven de vraag niet te begrijpen, waarop de hoormedewerker de vraag anders heeft geformuleerd of uitgelegd. Vervolgens heeft eiser de vragen wel beantwoord.
24. Voor het standpunt van eiser dat de minister onvoldoende bij het referentiekader heeft betrokken dat eiser last zou kunnen hebben van blokkades, geldt dat de rechtbank het standpunt van de minister volgt dat deze constatering van Medifirst vooral een instructie is voor de wijze waarop het gehoor zou moeten worden afgenomen. Bovendien blijkt uit het gehoor ook niet dat er sprake is geweest van blokkades, zodat de rechtbank ook dat standpunt niet kan volgen. Niet is duidelijk geworden waarom volgens eiser, ondanks het voorgaande, onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader.
Geloofwaardigheid seksuele gerichtheid en problemen door seksuele gerichtheid
25. Eiser voert aan dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft naar eigen zeggen relatief uitgebreid verklaard. Dat de verklaringen van eiser meer op een vriendschappelijke relatie duidt, maakt niet dat een liefdesrelatie niet aannemelijk is. Ook stelt eiser dat het feit dat hij en zijn vriend onvoorzichtig hebben gehandeld als gevolg waarvan zij betrapt zijn en daarmee een risico hebben genomen, niet kan leiden tot ongeloofwaardigheid van het incident.
26. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van eiser dat hij naar eigen zeggen relatief uitgebreid heeft verklaard, niet kan leiden tot een gegrond beroep. Datzelfde geldt voor zijn stelling dat het feit dat zijn verklaringen meer duiden op een vriendschappelijke relatie, niet maken dat een liefdesrelatie niet aannemelijk is. Ter zitting is ter nadere onderbouwing van deze beroepsgrond verwezen naar de zienswijze, maar daarop is de minister in het bestreden gemotiveerd ingegaan en de rechtbank verwijst in dat kader naar rechtsoverweging 19. Hetzelfde geldt voor de stelling, die verder niet wordt onderbouwd, over het onvoorzichtig handelen waarmee zij een risico hebben genomen. Niet kan immers worden ingezien hoe deze stellingen van eiser de uitvoerige motivering van de minister weerleggen of weerspreken. Gelet op de uitgebreide motivering van de minister in het voornemen en het bestreden besluit, had het op de weg van eiser gelegen om daar meer tegen in te brengen, toegespitst op de motivering. Nu eiser dat heeft nagelaten, blijft de motivering in stand en komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, dat hij zijn romantische relatie met zijn vriend niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het incident niet ten onrechte als ongeloofwaardig is aangemerkt.
27. Ter zitting heeft eiser zelf nog verklaard dat hij de tolk niet begreep en dat sprake was van misverstanden tussen hem en de tolk. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte toegelicht dat zij dat niet uit het nader gehoor kan afleiden en daar ook geen onderbouwing voor ziet.
28. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde seksuele geaardheid van eiser en de gestelde problemen als gevolg van zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn. De beroepsgronden slagen niet.
29. Voorts is niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Bahaddar tegen Nederland van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, het Bahaddar-arrest). Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen overdracht schending zou opleveren met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Conclusie en gevolgen

30. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.M. Vedder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 november 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.