ECLI:NL:RBDHA:2024:19633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.29825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdrachtsbesluit en verantwoordelijkheidskwesties in asielprocedure onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser is overgegaan van Zwitserland naar Duitsland. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 10 november 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat hij op 27 november 2022 met onbekende bestemming was vertrokken. De minister van Asiel en Migratie heeft op 29 december 2022 een terugnameverzoek ingediend bij Zwitserland, waar eiser eerder asiel had aangevraagd. Dit verzoek werd op 5 januari 2023 geaccepteerd, maar de overdracht kon niet binnen de gestelde termijn plaatsvinden omdat eiser was verdwenen.

Eiser diende op 25 juli 2023 opnieuw een asielaanvraag in, maar deze werd door de minister niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de minister tijdig een claimverzoek bij Duitsland had ingediend. De rechtbank verduidelijkte dat de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek pas begint te lopen wanneer de verzoekende lidstaat over de benodigde informatie beschikt.

Eiser voerde aan dat hij op grond van zijn medische situatie als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had onderbouwd dat zijn medische situatie hem bijzonder kwetsbaar maakt in de zin van het Tarakhel-arrest. De rechtbank concludeerde dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29825

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister bepaald dat eiser zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om voorlopige voorziening [1] , op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Voorgeschiedenis
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 10 november 2022 voor de eerste keer in Nederland asiel aangevraagd. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 15 december 2022 buiten behandeling gesteld, omdat eiser op 27 november 2022 met onbekende bestemming is vertrokken.
2. De minister heeft op 29 december 2022 een terugnameverzoek gedaan bij de Zwitserse autoriteiten, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 9 augustus 2022 in Zwitserland asiel heeft aangevraagd. Op 5 januari 2023 hebben de Zwitserse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd. Op 4 mei 2023 heeft de minister een overdrachtsbesluit genomen.
3. Op 19 mei 2023 heeft de minister de Zwitserse autoriteiten laten weten dat eiser niet binnen de overdrachtstermijn van zes maanden kan worden overgedragen, omdat hij is verdwenen, en dat de overdrachtstermijn daarom wordt verlengd tot achttien maanden.
4. Eiser heeft op 25 juli 2023 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Uit informatie van het COa is gebleken dat eiser op of omstreeks 31 augustus 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser heeft zich vervolgens op 14 april 2024 weer gemeld in Ter Apel.
5. Bij besluit van 7 mei 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 10 juni 2024 heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. [2] De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 19 juni 2024 het hoger beroep ongegrond verklaard.
6. De minister heeft op 13 juni 2024 een aankondiging van overdracht verstuurd naar Zwitserland. Op 14 juni 2024 hebben de Zwitserse autoriteiten laten weten dat zij eerder een claimverzoek van Duitsland hebben ontvangen dat op 28 juni 2023 is geaccepteerd. De uiterste overdrachtstermijn liep af op 28 december 2023. Nu eiser door Duitsland niet tijdig is overgedragen aan Zwitserland is volgens de Zwitserse autoriteiten Duitsland op 29 december 2023 verantwoordelijk geworden.
7. De minister heeft op 18 juni 2024 een terugnameverzoek [4] verstuurd aan Duitsland. De Duitse autoriteiten hebben hier op 26 juni 2024 mee ingestemd. De minister heeft vervolgens op 25 juli 2024 het overdrachtsbesluit genomen. [5]

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt het besluit om eiser over te dragen aan Duitsland. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser aanvoert, de beroepsgronden.
9. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden niet slagen en het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister binnen de termijn een claimverzoek bij Duitsland ingediend?
10. Eiser voert aan dat de minister eiser niet meer kan overdragen aan Duitsland. Volgens eiser is bij de minister sprake van een verkeerde lezing van het arrest van het Hof van Justitie [6] van 12 januari 2023 (het arrest B, F en K). [7] Dit arrest moet volgens eiser zo worden gelezen dat de termijn om een terugnameverzoek in te dienen begint te lopen vanaf het moment dat de verantwoordelijkheid overgaat van de eerste lidstaat naar de tweede. Nu Duitsland op 29 december 2023 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser, had de minister op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening vanaf die datum twee maanden om een claim bij de Duitse autoriteiten in te dienen. Aangezien Nederland de claim niet binnen die termijn heeft ingediend, is Nederland verantwoordelijk geworden voor eisers asielaanvraag.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister binnen de wettelijke termijn een claimverzoek bij Duitsland ingediend. De rechtbank overweegt dat de termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening pas aanvangt op het tijdstip waarop de verzoekende lidstaat over informatie beschikt die hem in staat stelt om een terugnameverzoek bij een andere lidstaat in te dienen. De rechtbank verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het arrest B,F en K van het Hof van 12 januari 2023 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 17 januari 2024. [8] Uit het arrest B, F en K volgt dat het moet gaan om informatie waar de minister feitelijk over beschikt, en niet over informatie waarover de minister redelijkerwijs had kunnen beschikken.De termijn is dus in de onderhavige zaak niet aangevangen op het moment dat de verantwoordelijkheid van Zwitserland naar Duitsland is verschoven, maar pas op het moment dat Nederland feitelijk over deze informatie beschikte. Er rust onder deze omstandigheden ook geen plicht op de minister om actief informatie op te vragen bij de Zwitserse autoriteiten.
12. Vast staat dat de minister pas op 14 juni 2024 bekend is geworden met het feit dat Duitsland op 28 juni 2023 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. Gezien hetgeen door het Hof is overwogen is dat het moment waarop de redelijke termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening is aangevangen. De minister heeft door het terugnameverzoek bij de Duitse autoriteiten in te dienen op 18 juni 2024 dit dan ook tijdig gedaan.
Medische omstandigheden
13. Eiser voert aan dat hij op grond van zijn medische situatie als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd. Op grond daarvan moet de minister zijn asielverzoek in behandeling nemen.
14. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Uit de overgelegde informatie blijkt dat eiser lijdt aan het syndroom van Wernicke-Korsakoff als gevolg van chronisch alcoholmisbruik. Eiser heeft dagelijks een wegraking van ongeveer vijf minuten. Eiser krijgt medicatie. In de gronden van beroep is verder naar voren gebracht dat bij eiser sprake zou zijn van een hersentumor. De rechtbank stelt vast dat eiser deze gestelde medische omstandigheid niet met stukken heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ter zitting op het standpunt kunnen stellen dat gezien wat wel met medische stukken is onderbouwd, niet gebleken is dat eiser bijzonder kwetsbaar is in de zin van het Tarakhel arrest. [9] Eiser heeft niet onderbouwd welke bijzondere behoeftes hij zou hebben op grond waarvan hij als bijzonder kwetsbaar aangemerkt zou moeten worden. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat deze ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten, zoals eiser. Eiser is er met het enkel overleggen van zijn patiëntendossier en de overige hierboven genoemde gegevens niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt voor hem niet opgaat. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat er door de overdracht sprake zal zijn van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang in zijn medische situatie. De minister heeft eisers asielaanvraag evenmin op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoeven nemen.
15. Het beroep is ongegrond.
16 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.NL24.29826
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening
5.Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening
6.Hof van Justitie van de Europese Unie
7.ECLI:EU:C:2023:4.
9.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.