In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Marokkaanse asielzoeker, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank behandelt de zaak op 4 juni 2024, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig is, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmelden. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. De staatssecretaris heeft een terugnameverzoek gedaan bij de Zwitserse autoriteiten, die dit verzoek hebben geaccepteerd. Eiser heeft later opnieuw asiel aangevraagd, maar de staatssecretaris stelt dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren, wat inhoudt dat hij mag aannemen dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische voorzieningen in Zwitserland niet vergelijkbaar zijn met die in Nederland, en dat hij niet heeft aangetoond dat zijn medische situatie een belemmering vormt voor de overdracht.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet hoeft te behandelen en dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.