ECLI:NL:RBDHA:2024:19631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
SGR 24/1681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-voorschot door het Uwv en de gevolgen van een fout in de vaststelling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij hij werd verplicht een te veel ontvangen WIA-voorschot terug te betalen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een voorschot op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had in januari 2023 een voorschot van € 900,81 bruto per maand toegekend, maar in september 2023 werd vastgesteld dat eiser in de periode van februari tot en met juli 2023 een bedrag van € 4.454,63 te veel had ontvangen. Eiser stelde dat de terugvordering volledig aan het Uwv te wijten was, aangezien hij zijn inkomsten tijdig had doorgegeven en het Uwv hier geen rekening mee had gehouden bij de vaststelling van het voorschot.

De rechtbank heeft op 22 november 2024 uitspraak gedaan en oordeelde dat de terugvordering volledig moest worden afgeboekt. De rechtbank concludeerde dat eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor de ontstane situatie, aangezien hij zijn inkomsten had gemeld en het Uwv een fout had gemaakt door deze niet in aanmerking te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het gewijzigde besluit op bezwaar gegrond. Het primaire besluit werd herroepen en het door eiser terug te betalen bedrag werd vastgesteld op € 0,-. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van den Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1.1
Eiser heeft een aanvraag ingediend om een voorschot op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In het besluit van 11 januari 2023 heeft verweerder een WIA-voorschot toegekend per 26 januari 2023 ter hoogte van € 900,81 bruto per maand.
1.2
In het besluit van 11 juli 2023 is aan eiser per 26 januari 2023 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van 57,33% arbeidsongeschiktheid.
1.3
In het besluit van 25 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser in de periode van 1 februari 2023 tot en met 31 juli 2023 een bedrag van € 4.454,63 bruto te veel aan WIA-voorschot heeft ontvangen en dit moet terugbetalen aan verweerder.
1.4
In het besluit van 17 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.5
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6
Verweerder heeft op 25 juni 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar (het gewijzigde besluit) genomen. Verweerder heeft eisers bezwaar tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de helft van de bruto terugvordering wordt afgeboekt. Dit betekent dat eiser een bedrag van € 2.227,32 moet terugbetalen aan verweerder.
1.7
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.8
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Het gewijzigde besluit
2. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder het bestreden besluit vervangen door het gewijzigde besluit. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het gewijzigde besluit niet tegemoet komt aan de bezwaren van eiser, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege mede betrekking op het gewijzigde besluit.
Gronden van eiser
3. Eiser voert aan dat de terugvordering volledig afgeboekt moet worden, omdat de terugvordering volledig door toedoen van verweerder is ontstaan. Bij de toekenning van het voorschot was al bekend dat eiser inkomsten had, dit blijkt ook uit interne emailcorrespondentie van verweerder van 19 september 2023. Verder is volgens eiser sprake van strijd met het rechtszekerheids- en/of vertrouwensbeginsel. Er is namelijk overduidelijk sprake van een fout van verweerder en zowel het rechtszekerheidsbeginsel als het evenredigheidsbeginsel staan eraan in de weg dat het voorschot van eiser wordt teruggevorderd. Eisers inkomsten waren immers bekend bij verweerder en eiser mocht er daarom op vertrouwen dat daarmee bij het vaststellen van de hoogte van het voorschot rekening was gehouden. Het is in strijd met de rechtszekerheid om het voorschot alsnog terug te vorderen. Bovendien zijn de gevolgen van de terugvordering voor eiser onevenredig groot ten opzichte van het belang van verweerder om de fout te herstellen. In dit individuele geval had verweerder makkelijk kunnen afwijken van de hoofdregel zonder dat daar voor verweerder grote nadelige gevolgen aan verbonden zouden zijn en zonder dat daar een precedentwerking vanuit zal gaan.
Standpunt van verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, hij ook met de oorzaak van de herziening en terugvordering rekening mag houden en daarom aanleiding ziet om deels af te zien van de terugvordering. Eiser heeft namelijk in zijn WIA-aanvraag duidelijk vermeld dat hij nog 15 uur bij een werkgever werkt. Ook heeft hij voorafgaand aan de toekenning van het WIA-voorschot telefonisch contact gehad met verweerder en aangegeven dat hij gemiddeld 15 uur per week werkt en daarmee € 600,-- bruto per maand verdient. Bij de betaling van het voorschot over de periode van 1 februari 2023 tot en met 31 juli 2023 heeft verweerder echter geen rekening gehouden met de inkomsten uit loondienst, waardoor de terugvordering is ontstaan. Dit is een fout van verweerder. Volgens verweerder staat daar tegenover dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald. Dit blijft ook na de tussenuitspraak van de CRvB van 18 april 2024 het uitgangspunt. Volgens verweerder is hierbij van belang dat sprake is van een terugvordering van een voorschot op de WIA-uitkering. Op het moment dat het voorschot werd toegekend, was het nog niet bekend of eiser daadwerkelijk een uitkering zou krijgen en ook niet hoe hoog die uitkering dan zou zijn. In het besluit van 11 januari 2023 is expliciet aangegeven dat de uiteindelijke uitkering lager kan zijn dan het voorschot, bijvoorbeeld vanwege inkomsten. Ook is in dat besluit aangegeven dat eiser het te veel ontvangen voorschot in dat geval moet terugbetalen. Een voorschotbetaling staat namelijk nog niet definitief vast. De terugvordering had eiser dan ook redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn. Verweerder acht het daarom evenredig om de helft van de vordering af te boeken. Verweerder houdt daarmee rekening met het onzorgvuldig handelen van verweerder door eisers inkomsten niet te korten, met het beginsel dat een onterecht ontvangen uitkering moet worden terugbetaald en dat er volgens verweerder geen sprake is van strijd met het rechtszekerheids- en/of vertrouwensbeginsel.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Uit genoemde tussenuitspraak van de CRvB van 18 april 2024 volgt (onder meer) dat bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden niet alleen rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het Uwv die aan een herziening of terugvordering ten grondslag liggen. Van belang is ook het aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving. [1]
5.2
Door te bepalen dat het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, heeft de wetgever het Uwv een discretionaire bevoegdheid gegeven. Bij de gebruikmaking daarvan moet het Uwv een belangenafweging maken. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter een herzienings- of terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. De uitkomst van deze belangafweging zal, gelet op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, niet onevenredig mogen zijn. [2]
5.3
Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever met de invoering van de Wet BMTI heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, indien achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld. Tegenover het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van hetgeen teveel ontvangen is, staat het belang van een betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt. Voor wat betreft herzienings- en terugvorderingsbesluiten, genomen door het Uwv, geldt dat de toetsing van de bestuursrechter, gelet op de aard van de betrokken belangen en de geringe mate van beleidsruimte van het Uwv, op het punt van de evenwichtigheid intensief zal zijn. Het gaat bij herzienings- en terugvorderingsbesluiten van het Uwv om uitkeringsgerechtigden die, doordat zij een uitkering ontvangen vaak (fors) in hun inkomen zijn gedaald en die veelal een kwetsbare positie hebben in de samenleving. Herzienings- en terugvorderingsbesluiten zullen, zeker als het gaat om forse terugvorderingsbedragen, in die gevallen diep kunnen ingrijpen in hun (financiële) belangen en zijn daarmee doorgaans ingrijpend van aard. [3]
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de terugvordering van het voorschot is ontstaan door een fout die volledig aan het Uwv is toe te rekenen. Op de zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Eiser heeft benadrukt dat hij zowel bij de aanvraag als kort daarna telefonisch bij verweerder heeft gemeld dat hij 15 uur per week bij een werkgever werkt. Er hebben geen veranderingen plaatsgevonden; zijn inkomsten zijn niet hoger geworden dan de door hem aangegeven 15 uur. Bij de vaststelling van het voorschot had eiser er dan ook van uit mogen gaan dat verweerder daar rekening mee had gehouden. Verweerder heeft aanvullend toegelicht dat uit de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 niet volgt dat de volledige terugvordering vervalt als het gaat om een fout die volledig aan het Uwv is toe te rekenen.
6.2
De rechtbank overweegt dat verweerder weliswaar zijn eigen aandeel in de ontstane terugvordering in de belangenafweging heeft betrokken, maar dit niet heeft afgezet tegen de mate waarin eiser een verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. De rechtbank is van oordeel dat eiser in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt van de ontstane terugvordering. Dat in het besluit van 11 januari 2023, waarin het WIA-voorschot is toegekend expliciet is aangegeven dat de uiteindelijke uitkering lager kan zijn dan het voorschot, bijvoorbeeld vanwege inkomsten, en dat het te veel ontvangen voorschot in dat geval terugbetaald moet worden, betekent niet dat de terugvordering voor eiser redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn. Eiser heeft immers al bij de aanvraag van het voorschot opgegeven dat hij 15 uur per week werkte en heeft dit ook nog eens telefonisch op 6 januari 2023 gemeld bij verweerder, zodat hij ervan uit mocht gaan dat daarmee bij de toekenning van het voorschot rekening werd gehouden. Indien verweerder bij de vaststelling van het voorschot rekening had gehouden met het feit dat eiser 15 uur per week werkzaam was en hij daarmee € 600,-- bruto per maand verdiende, dan zou er geen sprake zijn geweest van een terugvordering. De rechtbank acht ook van belang dat - zoals eiser heeft gezegd op de zitting - hij in de hele periode niet meer dan 15 uur per week heeft gewerkt zodat zijn inkomsten niet hoger zijn geworden en er op die grond geen sprake is van een terugvordering van het te veel ontvangen voorschot. De rechtbank weegt verder mee dat verweerder er met juistheid op heeft gewezen dat op het moment dat het voorschot werd toegekend nog niet bekend was of eiser daadwerkelijk een uitkering zou krijgen en ook niet hoe hoog die uitkering dan zou zijn. In deze zaak gaat het er echter niet om dat het de hoogte van de (later) vastgestelde uitkering is die de oorzaak is van de ontstane terugvordering, maar enkel het bij de voorschotvaststelling door verweerder ten onrechte niet verrekenen van de door eiser tijdig en volledig opgegeven inkomsten uit arbeid.
6.3
Omdat de terugvordering is ontstaan door een fout die volledig aan verweerder is toe te rekenen en de rechtbank oordeelt dat eiser van de ontstane situatie in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt, concludeert de rechtbank dat de terugvordering volledig moet worden afgeboekt en eiser niets hoeft terug te betalen van het te veel ontvangen voorschot.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in beroep ten onrechte de helft van het te veel ontvangen voorschot van eiser heeft teruggevorderd.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het het primaire besluit van 25 september 2023 herroepen en de gewijzigde beslissing op bezwaar vernietigen. De rechtbank zal bepalen dat het door eiser terug te betalen bedrag wordt gesteld op € 0,-- (nihil). Deze uitspraak treedt in de plaats van het gewijzigde besluit op bezwaar.
9. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat het Uwv eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden en om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het gewijzigde besluit op bezwaar gegrond;
  • vernietigt het gewijzigde besluit op bezwaar;
  • herroept het primaire besluit van 25 september 2023 en stelt het door eiser terug te betalen bedrag vast op € 0,-- (nihil);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gewijzigde besluit op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.4.1.
2.ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.5.2.
3.ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.5.3.