ECLI:NL:RBDHA:2024:19629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag afgewezen met het bestreden besluit van 13 juni 2024, op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om een voorlopige voorziening, op 21 november 2024 behandeld. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister waren aanwezig tijdens de zitting, waarna het onderzoek werd gesloten.
De rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van uit wordt gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. Dit kan alleen anders zijn als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en nog prijs stelt op deze bescherming.
De rechtbank constateert dat eiser op 16 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 3 oktober 2024 aangegeven geen contact te hebben met eiser en niet te weten waar hij verblijft. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde bevestigd dat het contact met eiser niet is hersteld. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.