ECLI:NL:RBDHA:2024:19629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.27870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag afgewezen met het bestreden besluit van 13 juni 2024, op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om een voorlopige voorziening, op 21 november 2024 behandeld. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister waren aanwezig tijdens de zitting, waarna het onderzoek werd gesloten.

De rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van uit wordt gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. Dit kan alleen anders zijn als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en nog prijs stelt op deze bescherming.

De rechtbank constateert dat eiser op 16 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 3 oktober 2024 aangegeven geen contact te hebben met eiser en niet te weten waar hij verblijft. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde bevestigd dat het contact met eiser niet is hersteld. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27870

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 juni 2024 op grond van artikel 31 van de Vw [1] afgewezen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [2] , op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
3. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [3] volgt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. [4] Dit is alleen anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en hij met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op 16 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser in een bericht van 3 oktober 2024 aangegeven dat hij geen contact heeft met eiser en niet weet waar hij verblijft. Ter zitting heeft gemachtigde aangegeven dat het contact met eiser niet is hersteld. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming en op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.NL24.27872
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579