ECLI:NL:RBDHA:2024:1958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/09/659477 / JE RK 24-38
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige na spoedverzoek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2024 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De kinderrechter heeft de machtiging verleend op basis van ernstige zorgen over de mentale gezondheid van de minderjarige, die suïcidale uitingen heeft gedaan en niet meer naar school gaat. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderrechter oordeelt dat de thuissituatie onveilig is en dat de minderjarige specialistische hulp nodig heeft die niet in de thuissituatie kan worden geboden. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft het verzoek tot uithuisplaatsing ingediend, omdat de situatie van de minderjarige is verslechterd en er zorgen zijn over haar emotionele welzijn. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en verzocht om alternatieven, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de machtiging verleend tot 18 mei 2024, met de mogelijkheid voor de gecertificeerde instelling om de situatie te evalueren en de juiste hulpverlening te bieden. De verzoeken van de moeder om een deskundigenonderzoek en onmiddellijke terugplaatsing zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/659477 / JE RK 24-38
Datum uitspraak: 19 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter
Machtiging tot uithuisplaatsing (na spoed)
Afwijzing zelfstandig verzoek ex artikel 810a Rv
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. J. van Andel te Utrecht,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Leiderdorp.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 8 januari 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 8 januari 2024 tot 21 januari 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze mondelinge behandeling ter zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 8 januari 2024;
- het verweerschrift van de moeder, met zelfstandig verzoek, met bijlagen van 16 januari 2024;
- de aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling van 18 januari 2024.
1.3.
Op 19 januari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat en ondersteund door een tolk;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.3.
[minderjarige] verblijft in een gezinsgerichte voorziening, te weten [voorziening].
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 mei 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening tot het einde van de ondertoezichtstelling, zijnde 18 mei 2024.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] op een plek gaat verblijven waar zij de hulp en aandacht krijgt die zij op dit moment nodig heeft. [minderjarige] is al een langere periode niet naar school geweest, doet suïcidale uitspraken en de ouders zijn onvoldoende (emotioneel) beschikbaar om haar te bieden wat zij nodig heeft. Vanaf juni 2023 zijn er ernstige zorgen over depressieve gevoelens, zelfbeschadiging en suïcidale uitingen van [minderjarige]. Zij lijkt veel machteloosheid en eenzaamheid te ervaren door de zeer intensieve zorgbehoefte van haar broertje en de ingrijpende levensgebeurtenissen die zij heeft meegemaakt, zoals het huiselijk geweld tussen haar ouders. Vanaf oktober 2023 gaat [minderjarige] niet meer naar school en volgt zij online les omdat de school de veiligheid van [minderjarige] en de medewerkers van de school niet meer kan garanderen. In november 2023 is gestart met hulp vanuit de GGZ. De GGZ heeft geconcludeerd dat de thuissituatie momenteel te onrustig is om [minderjarige] de juiste behandeling te kunnen geven. De afgelopen weken is de situatie verergerd: [minderjarige] heeft een brief geschreven aan school waarin zijn nadrukkelijk benoemt suïcide te willen plegen. Daarna heeft er eind december een incident bij de moeder thuis plaatsgevonden, waardoor [minderjarige] tijdelijk bij de vader heeft verbleven en vervolgens is overgeplaatst naar [voorziening]. Momenteel vindt de gecertificeerde instelling het niet veilig voor [minderjarige] om bij de moeder te verblijven. Zij beschrijft de kamer bij haar moeder thuis als haar veilige plek in het huis, maar dit is tegelijkertijd ook de plek waar zij haar sombere gedachtes heeft en stemmen in haar hoofd krijgt. Daarnaast heeft [minderjarige] zorgen geuit over verbale en fysieke mishandeling in de thuissituatie, waarbij de moeder tegen haar schreeuwt. Het is moeilijk om met de moeder in gesprek te gaan over haar eigen aandeel, waardoor het ook ingewikkeld is om hulp in te zetten. De gecertificeerde instelling ziet een patroon waarbij het de afgelopen jaren onvoldoende is gelukt om met het systeem een plan te maken en samen te werken waardoor de hulpverlening onvoldoende van de grond is gekomen. Een plaatsing bij de vader wordt momenteel ook niet als passend gezien, omdat [minderjarige] op dit moment meer begeleiding, sturing en hulp nodig heeft dan de vader kan bieden. Nadat [minderjarige] gestabiliseerd is moet duidelijk worden welke hulpverlening zij nodig heeft. Daarnaast is het nodig dat er systeemtherapie en individuele hulpverlening bij de ouders wordt ingezet om de patronen in het gezin te doorbreken. Eventueel zou een gezinsopname hierin helpend kunnen zijn.

4.De standpunten en het zelfstandige verzoek van de moeder

4.1.
Namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Het is duidelijk dat [minderjarige] hulp nodig heeft, maar daarvoor is geen uithuisplaatsing nodig. Er is onvoldoende gekeken naar alternatieven voor een uithuisplaatsing en naar minder ingrijpende mogelijkheden om de aanwezige problematiek aan te pakken. Er is al anderhalf jaar sprake van een ondertoezichtstelling waarbinnen de gecertificeerde instelling regie zou moeten nemen, maar de moeder voelt zich in de steek gelaten. De stukken die de gecertificeerde instelling heeft ingebracht vormen onvoldoende grond om tot een machtiging tot uithuisplaatsing te komen. De GGZ heeft eerder aangegeven dat een uithuisplaatsing de verlatingsangst van [minderjarige] alleen maar zal versterken en haar mogelijk het laatste zetje zal geven in de richting van suïcidaliteit. De hulp vanuit de GGZ die in november 2023 is ingeschakeld is nog in de beginfase. Het is belangrijk dat eerst deze hulptrajecten worden gevolgd en [minderjarige] behandeling krijgt voordat eventueel een uithuisplaatsing wordt ingezet. Een uithuisplaatsing is namelijk een ultimum remedium. De behandeling die [minderjarige] nodig heeft kan ook worden geboden als zij thuis verblijft. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij in haar vertrouwde omgeving kan blijven. Met [naam 3] gaat het momenteel de goede kant op en dat betekent dat de moeder op korte termijn meer beschikbaar kan zijn voor [minderjarige]. De moeder is voldoende stabiel om [minderjarige] op te voeden: zij heeft een eigen woning, eigen inkomen, een sociaal netwerk en heeft het verleden achter zich gelaten en verwerkt.
Namens de moeder wordt dan ook verzocht om het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. Voorts wordt door middel van een zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat [minderjarige] per direct moet worden teruggeplaatst bij c.q. teruggeleid naar de moeder, althans te bepalen dat er een onderzoek dient te komen door een onafhankelijke deskundige (het NIFP) naar de vraag of het in belang van [minderjarige] is om uithuisgeplaatst te zijn c.q. te worden, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. Dit rapport zal kunnen bijdragen aan de beslissing op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing. Hangende het onderzoek dient [minderjarige] bij de moeder thuis te verblijven.
In aanvulling hierop heeft de moeder naar voren gebracht dat zij zich ernstige zorgen maakt over haar dochter nu zij in [voorziening] verblijft. [minderjarige] heeft aangegeven daar niet te willen zijn en ze is bang. Het hele leven de moeder staat in het teken van de verzorging van de kinderen. [minderjarige] is een tiener, waardoor het soms wat lastiger thuis is. Volgens de moeder is er geen sprake van geweld en slaat zij [minderjarige] niet. Ook schreeuwt zij niet tegen haar. De moeder verwacht van de gecertificeerde instelling dat zij met de moeder om tafel gaat zitten en gaat bespreken hoe de problemen opgelost kunnen worden, in plaats van dat zij verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing.
4.2.
Door en namens de vader is ingestemd met het verzochte. [minderjarige] moet alle hulp krijgen die zij nodig heeft en als daarvoor een verblijf in [voorziening] nu noodzakelijk is dan is de vader het daar mee eens. Als het nodig is dat [minderjarige] even op een andere plek moet wonen waar er voor haar rust en veiligheid is, dan moet haar deze plek ook gegund worden. De vader zal alles doen zodat het weer beter met haar gaat. Hij is bereid om aan alle hulpverlening mee te werken, ook aan een gezinsopname. De vader is zelfs bereid om zijn baan op te geven als hij daarmee [minderjarige] kan helpen. De laatste tijd ging het een stuk beter tussen de vader en [minderjarige]. De vader merkte dat zij veel behoefte had om bij hem te zijn. Zij hadden leuke gesprekken en zij bleef ook in de woonkamer zitten en sloot zich niet op in haar eigen kamer. De vader ziet wel dat het nu niet goed gaat met [minderjarige] en dat zij zo niet kan functioneren in de maatschappij. Gezien de problematiek waarmee [minderjarige] op dit moment te maken heeft, doet de moeder haar tekort door te stellen dat het uitsluitend gaat om pubergedrag.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Sinds juni 2023 bestaan er ernstige zorgen over [minderjarige]: zij ervaart depressieve gevoelens en doet suïcidale uitingen. Om verschillende redenen is de hulpverlening langzaam op gang gekomen en de inzet van hulpverlening heeft er dan ook nog niet toe geleid dat de situatie is verbeterd. Integendeel, de situatie is verder geëscaleerd. Naar het oordeel van de kinderrechter is het op dit moment van het allergrootste belang dat [minderjarige] goede en specialistische hulp gaat ontvangen, zodat zij kan stabiliseren en kan gaan werken aan haar problematiek. Op dit moment zijn de zorgen om [minderjarige] zo groot dat de hulpverlening niet langer kan worden vormgegeven in de thuissituatie. Hoewel de kinderrechter ziet dat [minderjarige] veel van haar moeder houdt en dat zij zeer loyaal is naar haar moeder, vindt zij het zeer zorgelijk dat [minderjarige] te kennen heeft gegeven haar kamer bij haar moeder als enige veilige plek in huis te zien en thuis verder nauwelijks contact met haar moeder te hebben. Dat maakt dat er bij de kinderrechter zorgen bestaan over de emotionele beschikbaarheid van de moeder. Het feit dat de moeder binnenkort waarschijnlijk ontlast zal worden in de zorg voor [naam 3] kan er wellicht voor zorgen dat de moeder meer emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] zal zijn, maar dat doet niet af aan het feit dat er bij [minderjarige] op dit moment ernstige en complexe individuele problematiek speelt en dat voor de behandeling daarvan de inzet van professionele hulpverlening nodig is. Deze hulpverlening kan op dit moment het beste worden geboden vanuit de neutrale omgeving van [voorziening] waar [minderjarige] de rust en stabiliteit kan ervaren die zij op dit moment nodig heeft.
Anders dan door en namens de moeder is betoogd, is de kinderrechter van oordeel dat de gecertificeerde instelling zich voldoende heeft ingespannen om een uithuisplaatsing te voorkomen. Uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt dat de problematiek bij [minderjarige] al langere tijd speelt en dat geprobeerd is om hulpverlening in de thuissituatie in te zetten. Uit de stukken blijkt verder dat de gecertificeerde instelling een zorgvuldige afweging heeft gemaakt, voordat zij het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing heeft ingediend.
De kinderrechter gaat ook voorbij aan het betoog namens de moeder dat de GGZ heeft aangegeven dat een uithuisplaatsing [minderjarige] het laatste zetje richting suïcidaliteit zou kunnen geven. Deze informatie van de GGZ dateert immers alweer van enkele maanden geleden (november 2023) terwijl de situatie in de tussentijd ernstig is verslechterd en er ook verdere zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie naar voren gekomen zijn.
5.2.
Ook een verblijf bij de vader is op dit moment niet in het belang van [minderjarige]. De hulp en aandacht die [minderjarige] momenteel nodig heeft kan de vader haar niet bieden. Daar komt bij dat bepaalde patronen in het gezinssysteem nog niet zijn doorbroken. De kinderrechter vindt daarom, zoals hiervoor ook reeds overwogen, op dit moment een neutrale plek het meest passend voor [minderjarige]. Naar het oordeel van de kinderrechter is het van groot belang dat er enige afstand ontstaat tussen [minderjarige] en haar ouders en in het bijzonder haar moeder, zodat er ruimte ontstaat om zich te richten op haar eigen problematiek en daarvoor hulp te ontvangen. De kinderrechter wil benadrukken dat het niet gaat om de vraag wie er verantwoordelijk is voor de situatie. De realiteit is dat het niet goed gaat met [minderjarige], dat zij hulp nodig heeft en dat daarom dient te worden gehandeld in het belang van [minderjarige]. Gezien het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen tot het einde van de ondertoezichtstelling. Het ligt daarbij op de weg van de gecertificeerde instelling om de komende periode uit te zoeken welke hulpverlening het meest passend is voor [minderjarige] en het gezinssysteem met als doel dat weer een veilige thuissituatie ontstaat.
5.3.
Ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de moeder overweegt de kinderrechter als volgt. De kinderrechter stelt allereerst vast dat er geen wettelijke grondslag is voor een zelfstandig verzoek tot onmiddellijke terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Het is wel mogelijk om verweer te voeren tegen de machtiging tot uithuisplaatsing, wat bij afwijzing zal leiden tot een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Het verweer van de moeder tegen de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing is hiervoor echte reeds besproken en verworpen.
Ten aanzien van het verzochte deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geldt dat beoordeeld moet worden of het gaat om een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek en of het belang van [minderjarige] zich tegen dit verzoek niet verzet. Nog daargelaten de vraag of het verzoek voldoende concreet en ter zake dienend is, is de kinderrechter van oordeel dat de toewijzing van het verzoek in het onderhavige geval niet in het belang van [minderjarige] is. Het is bekend dat voor een dergelijk deskundigenonderzoek een wachtlijst bestaat en ook het onderzoek zelf zal geruime tijd in beslag nemen. Dit zal zorgen voor extra onrust en onduidelijkheid en dat is, gelet op [minderjarige] kwetsbaarheid en het feit dat zij zo snel mogelijk intensieve hulpverlening nodig heeft, niet in haar belang. Verder zal een dergelijk onderzoek door [minderjarige] als belastend worden ervaren, gelet op het loyaliteitsconflict waarin zij zich reeds bevindt ten opzichte van de moeder. De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] na de afgelopen periode - waarin de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo hebben opgevolgd - vooral rust en stabiliteit nodig heeft. De kinderrechter zal dit verzoek van de moeder dan ook afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 21 januari 2024 tot 18 mei 2024;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige op grond van artikel 810a Rv.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E. Schotte, kinderrechter op 19 januari 2024, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier. De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 9 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.