Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Afwijzing verzoek ex artikel 1:262b BW
Verlenging ondertoezichtstelling en verlening machtiging tot uithuisplaatsing
[moeder],
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen (I), binnengekomen bij de rechtbank op
- het verzoekschrift met bijlagen (II), binnengekomen bij de rechtbank op 2 januari 2024;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen ten aanzien van verzoek II, met zelfstandig verzoek van 16 januari 2024;
- het verweerschrift van de gecertificeerde instelling met bijlagen ten aanzien van verzoek I van 16 januari 2024;
- het e-mailbericht van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 17 januari 2024;
- de aanvullende producties 11 en 12 van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 18 januari 2024.
- de moeder met haar advocaat;
- de stiefvader;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
- [informant] als informant.
2.De feiten
3.De verzoeken
Verzoek I: geschillenregeling ex artikel 1:262b BW
- te bepalen dat de gecertificeerde instelling geen uitingen mag doen naar [minderjarige] met betrekking tot een eventuele verhuizing naar het gezinshuis, zolang de rechter geen onherroepelijke uitspraak heeft afgegeven waaruit op te maken is dat [minderjarige] geplaatst wordt bij een gezinshuis, althans een zodanige beslissing als uw rechtbank juist acht;
- te bepalen dat de gecertificeerde instelling binnen drie dagen nadat de beschikking in onderhavige zaak is afgegeven de moeder aanmeldt voor het VUHP-traject met spoed en/of de moeder en [minderjarige] betrekt bij het VUHP-traject van [naam 4] , althans een zodanige beslissing als uw rechtbank juist acht;
- te bepalen dat de gecertificeerde instelling binnen drie dagen nadat de beschikking in onderhavige zaak is afgegeven opdracht geeft aan een instantie om de heer [informant] op kortst mogelijke termijn te screenen in verband met netwerkpleegzorg, althans een zodanig beslissing als uw rechtbank juist acht.
4.De standpunten ten aanzien van de verzoeken
11 januari 2024 was gepland niet kon worden gecombineerd met een intake voor [minderjarige] . Door al voorbereidingen te treffen voor de uithuisplaatsing wordt de moeder in haar rechtspositie geschaad. Immers is [minderjarige] dan al voorbereid op de verhuizing waarna de gecertificeerde instelling dit als argument zal gebruiken om de plaatsing doorgang te laten vinden. Verder moeten, volgens het eerdere rapport van de Raad uit februari 2023, wisselingen in de verblijfplaats van [minderjarige] echter zoveel mogelijk worden beperkt. Als [minderjarige] nu in het gezinshuis worden geplaatst, vervolgens na een positieve screening bij [informant] wordt geplaatst en ten slotte wordt teruggeplaatst bij de moeder, dan betekent dat dat hij binnen één jaar in vier verschillende omgevingen zal verblijven. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . De moeder stelt zich dan ook op het standpunt dat nu eerst de screening van [informant] dient plaats te vinden en dat de plaatsing bij de stiefvader moet worden verlengd tot deze screening heeft plaatsgevonden. [informant] heeft al vanaf de uithuisplaatsing in november 2022 te kennen gegeven als netwerkpleegouder te willen fungeren. Tot nu toe heeft er nog geen screening plaatsgevonden en de moeder heeft er moeite mee dat nu wordt gezegd dat er te weinig tijd is om nu nog een screening te laten plaatsvinden. [informant] is een bekende voor [minderjarige] en het is beter voor hem dat hij binnen het netwerk wordt geplaatst bij zijn halfbroer [naam 5] dan in een onbekend gezin. [naam 5] en [minderjarige] zijn een aantal jaar samen opgegroeid en hebben nog steeds een goede band. Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling nog niet nagedacht over een passende school voor [minderjarige] en over hoe zij de zorgregeling met de moeder gaat vormgeven als [minderjarige] in het gezinshuis verblijft.
5.De beoordeling
Verlenging van de ondertoezichtstelling en verlening machtiging tot uithuisplaatsing (Verzoek II)
Vanwege de verhuizing van [minderjarige] naar het gezinshuis is het daadwerkelijk starten van een VUHP-traject op dit moment niet aan de orde. Wel vindt de kinderrechter het, in het kader van de bepaling van het opvoedperspectief, van belang dat de gecertificeerde instelling in de komende periode op zoek gaat naar andere vormen van hulpverlening die kunnen worden ingezet om meer zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder.
6.De beslissing
gelegen vóór 12 augustus 2024, bij mr. E.E. Schottetegen welke zitting dienen te worden opgeroepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder;
- de stiefvader als informant;
- [informant] als informant;
- [minderjarige] voor het kindgesprek;
mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.