ECLI:NL:RBDHA:2024:19568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.39094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en overschrijding van beslistermijnen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had niet tijdig beslist op deze aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden. Eiser had op 9 september 2022 zijn eerste asielaanvraag ingediend, maar de overdracht aan Oostenrijk is niet tijdig uitgevoerd. Hierdoor is verweerder verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag per 19 april 2023. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder uiterlijk op 19 oktober 2023 had moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan op 21 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39094
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. J.A. Pieters)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

3. Verweerder dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking te geven.3 Indien verweerder onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt de zesmaandentermijn aan op het moment waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Dit volgt uit artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Op grond van artikel 30 van de Vw.
voor de behandeling van de aanvraag.5
4. Eiser heeft op 9 september 2022 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 5 oktober 2022 heeft verweerder Oostenrijk verzocht eiser op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Oostenrijkse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 18 oktober 2022. Verweerder heeft eiser daarom bij beschikking van 9 februari 2023 schriftelijk laten weten zijn aanvraag niet in behandeling te nemen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser vervolgens niet tijdig aan Oostenrijk is overgedragen en dat verweerder per 19 april 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verweerder had dus, met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, in beginsel uiterlijk op 19 oktober 2023 op de aanvraag moeten beslissen.
6. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.6 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit betekent dat de beslistermijn in zijn zaak met negen maanden is verlengd en eindigde op 19 juli 2024.
7. Eiser heeft op 19 juni 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 maart 20247 volgt echter dat verweerder niet van eiser mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende. Verweerder had, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog definitief op de aanvraag van 9 september 2022 moeten beslissen.
8. Eiser heeft verweerder op 18 september 2024 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
9. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.8 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.9
10. De rechtbank stelt vast dat de 21 maanden-termijn10 is overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.11 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de
5 Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw.
6 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
8 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
10 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn en in lijn met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
11 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
11. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere termijn op dan het door de ABRvS in de uitspraak van 8 juli 202012 ontwikkelde 8+8 wekenmodel. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
12. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 202213 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.14
13. De rechtbank bepaalt in deze zaak, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
14 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.