ECLI:NL:RBDHA:2024:19536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.38826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Syrische nationaliteit hebbende vrouw, haar asielaanvraag in Nederland had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling, op basis van de Dublinverordening. Eiseres had eerder op 17 juni 2022 al een asielaanvraag in Zweden ingediend, en Nederland had op 6 juni 2024 een verzoek tot terugname naar Zweden gestuurd, dat door Zweden op 11 juni 2024 was geaccepteerd.

Eiseres voerde aan dat haar persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren meegenomen in het voornemen van de verweerder en dat er systematische tekortkomingen waren in de asielprocedure in Zweden. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder de relevante overwegingen had meegenomen en dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een reëel risico op een behandeling in strijd met de mensenrechten bij overdracht aan Zweden. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, en dat eiseres de mogelijkheid had om haar bezwaren tegen de Zweedse autoriteiten aan te kaarten.

De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had ook niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Zweden onredelijk zouden maken. De rechtbank wees erop dat eiseres haar verzoek om gezinshereniging in Zweden kon indienen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Syrische nationaliteit te hebben. Zij heeft op 14 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiseres op 17 juni 2022 in Zweden al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 6 juni 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Zweedse autoriteiten. [2] Op 11 juni 2024 heeft Zweden het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Zweden vaststaat. [3]
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. In het voornemen zijn niet alle persoonlijke omstandigheden van eiseres betrokken. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 23 november 2023 en naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024. [5] Daarnaast kan ten aanzien van Zweden niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, omdat er systematische tekortkomingen zijn in de asiel- en opvangprocedure in Zweden. Er is sprake van een verschil in beschermingsbeleid tussen Zweden en Nederland ten aanzien van asielzoekers die afkomstig zijn uit Syrië. Dit leidt tot een schending van het refoulementverbod. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023. [6] Ook is onduidelijk hoe is getoetst aan artikel 17 van de Dublinverordening. De toets naar de mogelijkheid om eiseres over te dragen gelet op artikel 4 van het Handvest staat los van de toetsing op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 12 juli 2024. [7] Daarnaast zijn de belangen van haar kinderen niet betrokken bij de besluitvorming. Eiseres heeft een negatief besluit ontvangen in Zweden, waardoor zij en haar kinderen geen bescherming zullen krijgen. Daarom is er sprake van een schending van artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres wordt niet gevolgd in haar standpunt met betrekking tot het voornemen. Hoewel niet alle verklaringen van eiseres kenbaar in het voornemen zijn betrokken, zijn daarin wel de door verweerder dragende overwegingen opgenomen. Ook heeft eiseres door het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. Verweerder heeft vervolgens alle argumenten van eiseres uit het aanmeldgehoor en de zienswijze in het bestreden besluit betrokken. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, waarin sprake was van een vergelijkbare handelwijze van verweerder. [8] Door eiseres is ook niet geconcretiseerd hoe zij door deze handelwijze in haar belangen is geschaad. Daarnaast is het voornemen geen rechtshandeling, maar een voorgenomen mededeling van feitelijke aard die wordt bekendgemaakt aan eiseres. Een voornemen is dus geen op rechtsgevolg gericht besluit. Zoals hierboven overwogen is, is eiseres in de gelegenheid gesteld om op het voornemen te reageren voor een besluit werd genomen, waarvan eiseres gebruik heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In beginsel mag verweerder ten opzichte van Zweden, dat evenals Nederland partij is bij het EVRM [9] en het Vluchtelingenverdrag, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is hier niet in geslaagd. Niet is gebleken van een dusdanige tekortkoming in de asiel- en opvangvoorzieningen in Zweden dat eiseres bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. [10] Bovendien hebben de Zweedse autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiseres in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. Van eiseres mag worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen beklaagt bij de Zweedse (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat dit in geval van eiseres niet kan of bij voorbaat zinloos is.
6. Ten aanzien van de stelling dat er bij overdracht aan Zweden sprake zal zijn van indirect refoulement, overweegt de rechtbank dat eiseres in het kader van de Dublinprocedure hier geen beroep (meer) op kan doen wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan het beoordelen van het gestelde risico op indirect refoulement komt de rechtbank daarom niet toe. [11] Het door eiseres gestelde verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zweden kan daarom ook geen grond vormen voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag aan zich dient te trekken.
7. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt. Over de wens van eiseres om haar kinderen te laten nareizen, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiseres haar verzoek om gezinshereniging in Zweden kenbaar kan maken. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ECLI:EU:C:2023:934.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.Dit volgt uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, en uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.