ECLI:NL:RBDHA:2024:19490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.35290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 mei 2023 behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist op de aanvraag. Eiser heeft de minister op 26 augustus 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden.

De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op, waarbij de minister binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, moet de minister een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Drenten-Boon, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35290

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 19 mei 2023.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn laten weten dat zij op zitting gehoord willen worden. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en heeft het beroep dus niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. De minister heeft, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd
.De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken, dat eiser de minister op 26 augustus 2024 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is daarom gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. Dat betekent dat de minister binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister zestien weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven.