ECLI:NL:RBDHA:2024:19447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.42370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens ontbreken procesbelang

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Somalische nationaliteit, had op 5 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 24 oktober 2024 afgewezen als ongegrond. Op 13 november 2024 heeft de minister gereageerd op het beroep en aangegeven dat eiser met onbekende bestemming zou zijn vertrokken, wat volgens de minister betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang.

De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd en betoogd dat het zelfstandig verlaten van de woonruimte niet automatisch betekent dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde stelt dat er redenen kunnen zijn voor het tijdelijk niet verblijven in het AZC en dat eiser de procedure wil voortzetten. De rechtbank heeft op 14 november 2024 de zaak behandeld, maar zowel eiser als zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank concludeert dat eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en niet betrokken is bij de procedure, waardoor hij kennelijk geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42370

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] . Eiser heeft op 5 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op 13 november 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift. In aanvulling op het verweerschrift heeft de minister de rechtbank dezelfde dag laten weten dat hij een melding heeft ontvangen dat eiser met onbekende bestemming (MOB) zou zijn vertrokken. De minister heeft gewezen op een printscreen waaruit blijkt dat AVIM op 13 november 2024 aan de minister heeft doorgegeven dat eiser zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten. De minister stelt zich daarom primair op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft de gemachtigde de rechtbank op 14 november 2024 laten weten dat het zelfstandig verlaten van de woonruimte niet meteen hoeft te betekenen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom eiser - eventueel tijdelijk - niet meer in het AZC verblijft. De gemachtigde is van mening dat de minister te snel concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is vanwege het gebrek aan procesbelang. De gemachtigde geeft aan twee weken geleden nog contact te hebben gehad met eiser en toen heeft aangegeven de procedure te willen doorzetten. Het beroep moet inhoudelijk worden beoordeeld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Bij bericht van 12 november 2024 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat noch zij noch eiser op de zitting zullen verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
2.1.
Uit vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dan wanneer een vreemdeling, die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet waar een vreemdeling verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser in haar bericht van
14 november 2024 heeft aangegeven twee weken geleden nog contact te hebben gehad met eiser. Daaruit leidt de rechtbank af dat de gronden van het beroep, die zijn ingebracht op
6 november 2024, zijn opgesteld zonder inbreng van eiser. Dit wordt bevestigd in de gronden van beroep zelf waarin wordt aangegeven dat de beschikking nog niet met eiser is besproken. Eiser is voor wat betreft de inhoud van de beroepsprocedure niet betrokken geweest bij de keuzes die gemaakt moeten worden. Uit het bericht van 14 november 2024 volgt evenmin dat de gemachtigde weet waar eiser op dit moment verblijft. Nu eiser de minister noch zijn gemachtigde heeft laten weten waar hij verblijft, eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en ook niet is gebleken dat hij is betrokken bij besluiten omtrent het voorzetten van de beroepsprocedure, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke behandeling van het beroep en geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.