ECLI:NL:RBDHA:2024:19432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.37706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Frankrijk en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigerese nationaliteit, had op 26 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft echter de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor asielaanvragen bij de lidstaat ligt waar de asielzoeker voor het eerst is geregistreerd. In dit geval had eiser een visum dat geldig was van 4 augustus 2023 tot 3 september 2023, en op 11 juni 2024 hebben de Franse autoriteiten het verzoek om overname aanvaard.

Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het verzoek tot terugname niet tijdig is ingediend en dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat hij niet naar Frankrijk kan worden teruggestuurd. De rechtbank heeft de zaak op 21 november 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een vervangende gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de overdracht aan Frankrijk onredelijk maken. De rechtbank bevestigt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat eiser geen asielaanvraag in Frankrijk heeft ingediend, wat zijn positie verzwakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Yap als vervanger van zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Nigerese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 26 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 4 augustus 2023 tot 3 september 2023. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [2] heeft Nederland aan Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Op 11 juni 2024 hebben de Franse autoriteiten het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat. [3]
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. Het verzoek tot terugname is niet tijdig ingediend, omdat dit binnen twee maanden dient te gebeuren waartoe eiser verwijst naar de artikelen 23 en 24 van de Dublinverordening. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig en in strijd met de beginselen van de Dublinverordening tot stand gekomen. Daarnaast kan ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eisers asielaanvraag zal namelijk in Frankrijk niet in behandeling worden genomen, omdat hij zich bij inreis in Frankrijk niet heeft gemeld bij de autoriteiten. Hij vreest dat de autoriteiten hier onverschillig op zullen reageren, waardoor eiser in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. Ook is er sprake van bijzondere, individuele omstandigheden door zijn eerdere ervaringen in Frankrijk, waardoor eiser niet kan terugkeren. Hier heeft geen inhoudelijke beoordeling over plaatsgevonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgrond dat het verzoek tot terugname niet tijdig is ingediend, laten vallen. De beroepsgrond wordt daarom niet nader beoordeeld.
5. In beginsel mag verweerder ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is reeds bevestigd in de uitspraak van de Afdeling [4] van 30 augustus 2024. [5] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Hier is eiser niet in geslaagd. Eiser heeft namelijk geen asielaanvraag ingediend in Frankrijk. Ook heeft eiser de door hem gestelde omstandigheden niet onderbouwd. Niet is gebleken dat eiser na overdracht naar Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] strijdige behandeling. Bovendien hebben de Franse autoriteiten met de aanvaarding van het overnameverzoek toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen.
6. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eisers eerdere ervaringen in Frankrijk al betrokken zijn in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarom niet nogmaals een rol kunnen spelen in het kader van artikel 17, van de Dublinverordening. [8] Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht alsnog inhoudelijk te behandelen. Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de (hogere) Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Volgt uit de uitspraak van de Afdeling 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:180.