ECLI:NL:RBDHA:2024:19430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.38008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Finland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder op 20 november 2023 al een asielaanvraag in Finland ingediend, en Nederland had op 7 juni 2024 een verzoek tot terugname naar Finland gestuurd, dat door de Finse autoriteiten was geaccepteerd.

Eiser voerde aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en dat hij niet de kans had gekregen om inhoudelijk te reageren op het voorgenomen besluit. Hij verwees naar een artikel van Amnesty International en stelde dat Finland niet voldeed aan de Europese regelgeving met betrekking tot asielprocedures. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van ernstige tekortkomingen in het Finse asielsysteem en dat hij niet kon aantonen dat overdracht naar Finland zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was in zijn geval, wat hij niet had gedaan. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38008

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboren] 1996 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 20 april 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 20 november 2023 in Finland al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 7 juni 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Finse autoriteiten. [2] Op 11 juni 2024 heeft Finland het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Finland vaststaat. [3]
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid door een algemeen en niet inhoudelijk voornemen aan eiser kenbaar te maken. Hem wordt feitelijk een kans ontnomen om inhoudelijk te kunnen reageren op het voorgenomen besluit. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023 [4] en naar de nota van toelichting bij de artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daarnaast kan ten aanzien van Finland niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Finland behandelt asielaanvragen niet conform Europese regelgeving en ontstaat door overdracht een schending van artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest. [6] Eiser verwijst in dit kader naar het artikel van Amnesty International van 15 juli 2024, ‘Nieuwe migratie-noodwet Finland in strijd met EU-wetgeving.’ Ook kan eiser geen klacht indienen bij de Finse autoriteiten, omdat hij de taal niet spreekt. Eerder heeft eiser ook geen juridische bijstand en voorlichting over zijn procedure gekregen in Finland. Hij is in een huis geplaatst en verder aan zijn lot overgelaten, aldus eiser. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij in voornoemde omstandigheden een klacht indient bij de Finse autoriteiten. Verweerder dient dan ook eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het bestreden besluit ongemotiveerd en op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hoewel niet alle verklaringen van eiser kenbaar in het voornemen zijn betrokken, zijn daarin wel de door verweerder dragende overwegingen opgenomen. Ook heeft eiser door het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. Verweerder heeft vervolgens alle argumenten van eiser uit het aanmeldgehoor en de zienswijze in het bestreden besluit betrokken. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling [7] van 23 november 2023, waarin sprake was van een vergelijkbare handelwijze van verweerder. [8] Eiser heeft betoogd dat op deze wijze hem een kans is ontnomen om te reageren op het standpunt van verweerder. Eiser heeft echter niet geconcretiseerd hoe hij door deze handelwijze in zijn belangen is geschaad. Hij heeft immers niet aangevoerd wat hij door de handelwijze van verweerder pas in beroep naar voren heeft kunnen brengen, maar eigenlijk al naar voren had willen brengen in zijn zienswijze. Daarnaast is het voornemen geen rechtshandeling, maar een voorgenomen mededeling van feitelijke aard die wordt bekendgemaakt aan eiser. Een voornemen is dus geen op rechtsgevolg gericht besluit. Zoals hierboven overwogen is, is eiser in de gelegenheid gesteld om op het voornemen te reageren voor een besluit werd genomen, waarvan eiser gebruik heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In beginsel mag verweerder ten opzichte van Finland, dat evenals Nederland partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting een op het betoog van eiser toegespitste standpuntbepaling naar voren gebracht, waarin gemotiveerd wordt aangegeven dat de door eiser ingebrachte stukken niet tot het oordeel leiden dat in Finland sprake is van ernstige, structurele tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen, zodat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Ook heeft eiser de door hem gestelde omstandigheden niet onderbouwd. Niet is gebleken dat eiser na overdracht naar Finland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Voor zover eiser van mening is dat de Finse autoriteiten onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Finse autoriteiten. Dat eiser de taal niet spreekt of dat eiser pas in de beroepsprocedure in Finland toegang heeft tot juridische bijstand, maakt het vorenstaande niet anders. Immers, uit artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [9] , blijkt dat gratis rechtsbijstand mogelijk moet zijn in geval van een beroepsprocedure. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de (hogere) autoriteiten van Finland of dat dit bij voorbaat zinloos is.
6. Bovendien hebben de Finse autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. Aan het beoordelen van het gestelde risico op indirect refoulement komt de rechtbank niet toe. [10]
7. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Finland van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eisers eerdere ervaringen in Finland al betrokken zijn in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarom niet nogmaals een rol kunnen spelen in het kader van artikel 17, van de Dublinverordening. [11] Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht alsnog inhoudelijk te behandelen.
8. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Richtlijn 2013/32/EU.
10.Dit volgt uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, en uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
11.Volgt uit de uitspraak van de Afdeling 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:180.