ECLI:NL:RBDHA:2024:19423
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de ingangsdatum van een asielvergunning en de toepassing van de Procedurerichtlijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ingangsdatum van een asielvergunning. Eiseres, van Syrische nationaliteit, had op 13 juni 2022 haar asielwens kenbaar gemaakt en ontving een loopbrief. De minister van Asiel en Migratie verleende haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig van 22 oktober 2022 tot 22 oktober 2027, maar stelde de ingangsdatum vast op de datum van indiening van de asielaanvraag. Eiseres betwistte deze ingangsdatum en stelde dat deze zou moeten zijn vastgesteld op de datum van de loopbrief, 13 juni 2022, in overeenstemming met het Unierecht en nationale wetgeving.
De rechtbank oordeelde dat de minister in strijd heeft gehandeld met artikel 6, lid 2, van de Procedurerichtlijn, die voorschrijft dat asielzoekers 'zo spoedig mogelijk' in de gelegenheid moeten worden gesteld een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde dat het tijdsverloop van meer dan vier maanden tussen het kenbaar maken van de asielwens en de indiening van de aanvraag niet aanvaardbaar was zonder bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop konden rechtvaardigen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg hem op binnen drie weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister de ingangsdatum van de vergunning opnieuw moet motiveren.
De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 875,00. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een snelle procedure en een spoedige beslissing op asielaanvragen, zoals vereist door de Europese richtlijnen.