ECLI:NL:RBDHA:2024:19422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
09/078824-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot moord met tbs en schadevergoeding aan nabestaanden

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 maart 2024 in Den Haag twee personen heeft aangevallen met een mes. De verdachte heeft [naam 1] opzettelijk van het leven beroofd en heeft geprobeerd [naam 2] te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, ondanks zijn psychische stoornis, schizofrenie, die zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, maar heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast zijn er schadevergoedingsvorderingen ingediend door de nabestaanden van [naam 1], die zijn toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de weduwe, dochter en zoon van het slachtoffer gedeeltelijk toegewezen, met in totaal een schadevergoeding van € 265.875,52 aan [naam 2], € 19.970,61 aan [naam 3] en € 17.500,- aan [naam 4]. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over deze bedragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/078824-24
Datum uitspraak: 26 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. van Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. J.P. van Rossum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 juni 2024 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te ’s-Gravenhage [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp,
onder de onderkaak (links), in elk geval in het lichaam van die [naam 1] te steken en/of snijden;
2.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
te beroven, meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of in de richting van de buikstreek en/of de arm en/of billen, althans het lichaam van die [naam 2] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te 's-Gravenhage aan [naam 2] opzettelijk
en met voorbedachten radezwaar lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden zenuw in de arm, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of in de richting van de arm, althans het lichaam van die [naam 2] te steken/snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk
en met voorbedachten radezwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in en/of in de richting van de buikstreek en/of de arm en/of billen, althans het lichaam van die [naam 2] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord, tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en de onder 2 primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bestanddeel ‘voorbedachte raad’. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op standpunten van de raadsman zal, indien nodig, hieronder worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De feiten
Op grond van het procesdossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank het navolgende bewezen, waarbij de rechtbank de ten laste gelegde feiten vanwege de samenhang tussen deze feiten tezamen zal bespreken.
Op 7 maart 2024 om respectievelijk 07:49 uur en 07:53 uur hebben [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) hun gezamenlijke woning, gelegen aan de [adres 2] in Den Haag, verlaten. Zij zijn afzonderlijk naar hun auto gelopen, die op de Loevesteinlaan geparkeerd stond. Nadat zij beiden in de auto waren gestapt, is de verdachte vanuit het Zuiderpark aan komen rennen en heeft hij een steen tegen de auto gegooid. Vervolgens heeft de verdachte het portier aan de bijrijderszijde, waar [naam 2] zat, geopend en [naam 2] met een mes in haar buik gestoken. [naam 1] is toen aan de bestuurderszijde uit de auto gestapt, waarna de verdachte hem met een mes onder zijn linker onderkaak heeft gestoken. Na het steken van [naam 1] is de verdachte teruggegaan naar [naam 2] en heeft hij haar opnieuw met het mes gestoken, dit maal in haar linker bovenarm en billen. Vervolgens is de verdachte, kennelijk omdat omstanders claxonneerden en te hulp schoten, terug het Zuiderpark in gerend. Onderweg heeft hij het mes in de prullenbak gegooid.
De verdachte is diezelfde ochtend om 08:14 uur aangehouden. Op zijn broek is bloed van [naam 1] aangetroffen. Daarbij is op het in de prullenbak aangetroffen mes een vingerafdruk gevonden, die overeenkomt met de vingerafdruk van de verdachte. Tevens is bloed van [naam 2] op het mes aangetroffen.
Opzet op de dood
De verdachte heeft [naam 1] met een mes onder zijn linker onderkaak gestoken, waardoor [naam 1] is komen te overlijden. Ook heeft de verdachte [naam 2] met een mes in haar buik, linker bovenarm en billen gestoken, waardoor zij op meerdere plekken steekwonden had. Zij moest in het ziekenhuis geopereerd worden. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op dermate vitale plekken van het lichaam gestoken – bij [naam 1] onder de kaak en bij [naam 2] in de buik – en, in het geval van [naam 2] , bovendien dusdanig vaak op haar ingestoken, dat dit handelen naar zijn uiterlijke verschijningvorm dient te worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van [naam 1] en [naam 2] , dat het opzet van de verdachte hierop telkens ten volle was gericht. Dat de verdachte zegt geen herinneringen aan de feiten te hebben, doet aan dit oordeel niet af.
Voorbedachte raad
Beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad, gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft over de gebeurtenissen geen verklaring afgelegd, omdat hij naar eigen zeggen aan 7 maart 2024 (en de dagen voorafgaand aan die dag) geen of in elk geval nauwelijks herinneringen heeft, behalve dat het ‘mistig in zijn hoofd’ was. Om het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ te kunnen beoordelen is de rechtbank is dan ook aangewezen op andere onderzoeksresultaten. De rechtbank overweegt als volgt.
Op 7 maart 2024 om 06:13 uur, heeft de verdachte de woning van zijn ouders, gelegen aan de Dalfsenstraat 17, verlaten. Hij heeft uit de woning twee messen en een baksteen meegenomen. Eén mes is later in een prullenbak op de Loevesteinlaan aangetroffen en één mes is aangetroffen in de rugtas van de verdachte. De verdachte is na het verlaten van de woning van zijn ouders naar de woning aan de [adres 1] gelopen en heeft zijn telefoon vervolgens op het balkon van die woning neergelegd. Vervolgens hebben voorbijgangers in het Zuiderpark die ochtend vroeg een man in de richting van de bosjes met zicht op de Loevesteinlaan/Dalfsenstraat zien kijken. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte dit was, omdat dit strookt met de omschrijving van de kleding van de betrokkene door de getuigen en met de verklaring van [naam 2] dat een man vanuit het Zuiderpark kwam aanrennen, zodra [naam 1] en zij beiden in de auto zaten. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte in het Zuiderpark heeft gewacht totdat [naam 1] en [naam 2] , rond 8:00 uur, in hun auto hadden plaatsgenomen en heeft toen toegeslagen. Anders dan de officier van justitie ten aanzien van [naam 1] heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat dit handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op een misdadig plan om zowel [naam 1] als [naam 2] van het leven te beroven, dat van voorbedachte raad sprake is. De verdachte heeft bovendien, nadat hij de woning van zijn ouders met twee messen verliet, in aanloop naar zijn daad voldoende tijd en gelegenheid gehad om om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Van eventuele contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De enkele aanwezigheid van de bij de verdachte vastgestelde psychische stoornis, zoals door de verdediging naar voren gebracht en zoals hierna zal worden besproken, leidt niet tot het bestaan van een contra-indicatie. De verdachte handelde weliswaar onder invloed van een psychische stoornis, maar hij heeft in deze toestand doelbewust gehandeld, zoals blijkt uit het hiervoor overwogene. Dat dit doel mogelijk voortkomt uit de psychische stoornis, doet aan het vorenstaande niet af en is enkel relevant in het licht van de beantwoording van de vraag omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij acht de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord en de onder 2 primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 impliciet primair en het onder 2 primair impliciet primair tenlastegelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 7 maart 2024 te ’s-Gravenhage [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met een mes onder de onderkaak links van die [naam 1] te steken;
2.
hij op 7 maart 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
te beroven, meermalen met kracht met een mes in de buikstreek en de arm en billen van die [naam 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat de verdachte niet strafbaar is. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat de verdachte niet strafbaar is. De verdachte moet volgens de verdediging worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van een pro Justitiarapport van 20 september 2024 van psychiater L. Beverloo (hierna: de psychiater). De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan schizofrenie. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld, dat al langer bestond. De verdachte kan niet goed reconstrueren wat hij heeft gedaan, maar kan wel verwoorden dat hij ‘werd bezeten door een schim’. Zijn gedachtegang was psychotisch en hij was niet meer in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De psychiater komt dan ook tot het advies om de verdachte de hem ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een pro Justitia rapport van 19 september 2024 van klinisch psycholoog drs. R. de Vries (hierna: de psycholoog). De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en dat hij hier ten tijde van het tenlastegelegde al aan leed. Vanwege het causale verband tussen de psychotische stoornis en de ten laste gelegde feiten wordt geadviseerd het tenlastegelegde in zijn geheel niet toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de psychiater en psycholoog op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend vanwege de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van die feiten. De verdachte is daarom niet strafbaar. De rechtbank zal de verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van een maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat zij achter het voorstel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege staat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft [naam 1] van het leven beroofd en heeft geprobeerd [naam 2] van het leven te beroven door zowel [naam 1] als [naam 2] met een mes te steken. Hij heeft [naam 1] hiermee het recht op leven ontnomen en heeft de lichamelijke integriteit van [naam 2] ernstig geschonden. Familieleden en vrienden moeten nu verder zonder hun geliefde echtgenoot, vader, opa en vriend in de wetenschap dat [naam 1] op een zeer gewelddadige wijze om het leven is gebracht, terwijl hij [naam 2] wilde beschermen. Het handelen van de verdachte heeft de nabestaanden ernstig geschokt en hun leven blijvend en ingrijpend veranderd. Aan hen is een onherstelbaar verlies, een groot verdriet en veel leed toegebracht, wat zij de rest van hun leven met zich zullen dragen. Dat blijkt ook uit de door de nabestaanden ter zitting afgelegde verklaringen. Ook leven zij nog met de ‘waarom-vraag’. Een vraag die de verdachte niet heeft beantwoord.
Moord (en poging daartoe) is een levensdelict en daarmee een van de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht (Sr) kent. Hiervoor worden doorgaans heel hoge straffen opgelegd. Omdat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, kan er volgens de wet geen straf opgelegd worden. De gedachte hierachter is dat als iemand iets in het geheel niet is toe te rekenen vanwege een psychische stoornis, het opleggen van een straf niet te rechtvaardigen is.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking moeten worden opgelegd, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
Het advies van deskundigen
De rechtbank heeft acht geslagen op de in 5.3 genoemde pro Justitia rapportages van de psychiater en psycholoog en op de pro Justitia rapportage van 10 september 2024 van
M.M. Dankoor, milieuonderzoeker.
De psychiater heeft uiteengezet dat er sinds 2019 geleidelijk een knik in de levenslijn van de verdachte is ontstaan en hij toenemend is vastgelopen. Sindsdien heeft hij meerdere psychotische episodes gehad dan wel is sprake van een chronisch psychotisch beeld. De psychiater heeft de diagnose schizofrenie bij de verdachte vastgesteld. De psychiater schat het risico op recidive hoog in. Bij de verdachte is immers een zeer beperkte tot geen mate van ziektebesef noch van motivatie of bereidheid tot behandeling, terwijl nadere diagnostiek en behandeling van de psychotische symptomen noodzakelijk is om het risico op recidive terug te brengen. Dit zal een behandeling zijn die langdurend en intensief zal moeten plaatsvinden en uitsluitend kans van slagen heeft als deze start vanuit een klinische setting. De maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege is volgens de psychiater het meest passend. Een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet afdoende, vanwege het beperkte ziektebesef en het ontbreken van motivatie en bereidheid tot behandeling, aldus de psychiater.
De psycholoog heeft het risico op recidive ook als hoog ingeschat. Zonder behandeling blijft de verdachte een groot gevaar voor de samenleving vormen. De behandeling dient daarbij langdurig en intensief te zijn, gericht op medicatie, psycho-educatie en – uiteindelijk – voorbereiding van de verdachte op een terugkeer in de samenleving. De psycholoog adviseert oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt de conclusies uit de pro Justitia rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, om dat risico te verminderen, een klinische behandeling noodzakelijk is en dat een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 25 oktober 2024, waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico bij het uitblijven van een passende behandelinterventie. Ook de reclassering heeft geadviseerd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd moet worden en dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar is.
Daarnaast adviseert de reclassering een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking aan de verdachte op te leggen, vanwege de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de onderliggende (chronische) problematiek bij de verdachte. Een langdurige controle op de verdachte is dan ook noodzakelijk, volgens de reclassering.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling inhoudende dat bij dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond (zie 5.3 hiervoor) en de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ook is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat dit ook geldt voor dwangverpleging. Daartoe is redengevend dat de bewezenverklaarde feiten zeer ernstig zijn. Het is mede gelet op het hoge recidiverisico essentieel dat de verdachte wordt behandeld. De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
Op grond van artikel 38e Sr mag de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de maatregel van ter beschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De bewezenverklaarde feiten vormen dergelijke misdrijven, zodat de terbeschikkingstelling de periode van vier jaar te boven kan gaan.
Gedragsbeïnvloedende maatregel
Aangezien de rechtbank een maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege zal gelasten, zal de rechtbank aan de verdachte ook een gedragsbeïnvloedende maatregel opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen/de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank ziet gelet op de op te leggen maatregelen geen aanleiding om een contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr aan de verdachte op te leggen.

7.De vorderingen tot schadevergoeding

7.1.
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat dat de nabestaanden begrijpelijkerwijs diep zijn getroffen door het overlijden van [naam 1] . Er is sprake van enorm verdriet en leed bij de nabestaanden. De vorderingen zullen desondanks beoordeeld moeten worden binnen de wettelijke context. Met andere woorden: schadevergoedingsvorderingen kunnen alleen worden toegewezen als daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is en de schade op grond van een juridische beoordeling voor toewijzing in aanmerking komt.
Een deel van de immateriële schade waarvan door de benadeelde partijen vergoeding wordt gevorderd, is zogeheten shockschade. Shockschade is schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van shockschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
7.2.
De vorderingen
De vordering van [naam 2]
– de weduwe van slachtoffer [naam 1] en tevens zelf slachtoffer – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 359.720,64, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Immateriële schade
1. Affectieschade
2. Shockschade
3. Letselschade
€ 20.000,00
€ 50.000,00
€ 20.000,00
Totaal: € 90.000,00
Materiële schade
1. Kosten van lijkbezorging
2. Verklaring van erfrecht
3. Gederfd levensonderhoud
4. Kosten werkzaamheden Laumen
5. Kledingschade
6. Ziekenhuisdaggeldvergoeding
7. Eigen risico 2024
8. Eigen risico 2025
9. Reiskosten
10. Parkeerkosten
11. Mantelzorg
12. Verhuiskosten
 primair
 subsidiair
13. Verlies aan verdienvermogen
14. Kosten zonder nut; gederfd woongenot
€ 19.845,95
€ 852,12
€ 203.257,00
€ 2.117,50
€ 200,00
€ 105,00
€ 385,00
€ 385,00
€ 191,07
€ 83,50
€ 1.805,50
€ 7.428,00
€ 965,00
€ 20.000,00
€ 2.100,00
Totaal € 259.720,64
Nader te onderbouwen schade
€ 100.000,00
Totaal € 359.720,64
De vordering van [naam 3]
– dochter van slachtoffer [naam 1] en [naam 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van
€ 113.423,63, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Immateriële schade
1. Affectieschade
2. Shockschade
€ 17.500,00
€ 40.000,00
Totaal: € 57.500,00
Materiële schade
1. Kosten van lijkbezorging
2. Eigen risico 2024
3. Eigen risico 2025
4. Verlies aan verdienvermogen
5. Opvangkosten
6. Toekomstige opvangkosten
7. Reiskosten
8. Parkeerkosten
€ 241,19
€ 885,00
€ 385,00
€ 20.160,00
€ 5.293,02
€ 18.000,00
€ 836,22
€123,20
Totaal € 45.923,63
Nader te onderbouwen schade
€ 10.000,00
Totaal € 113.423,63
De vordering van [naam 4]
– zoon van slachtoffer [naam 1] en [naam 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 47.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Immateriële schade
1. Affectieschade
2. Shockschade
€ 17.500,00
€ 30.000,00
Totaal: € 47.500,00
7.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn.
7.4.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, behoudens de door [naam 3] gevorderde shockschade, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.5.
Het oordeel van de rechtbank
7.5.1.
De vordering van [naam 2]
Affectieschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, echtgenote van het overleden slachtoffer, voor vergoeding in aanmerking komende affectieschade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit onder 1 impliciet primair. De hoogte van de schade is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 20.000,- aan affectieschade geheel toewijzen.
Shockschade
De benadeelde partij is geconfronteerd met de directe gevolgen van het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde feit. Zij heeft het steken van [naam 1] weliswaar niet direct gezien, maar zij heeft [naam 1] wel bloedend in de stoel van de auto zien zitten in de wetenschap dat hij dit naar alle waarschijnlijkheid niet zou overleven, terwijl zij zelf door de verdachte werd aangevallen. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij teweeg gebracht. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, namelijk een posttraumatische stressstoornis (PTSS).
Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zal de rechtbank de vordering naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank merkt daarbij op dat er enige vorm van samenloop zit tussen de gevorderde affectieschade en de shockschade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade, zodat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Letselschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 primair impliciet primair bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft immers lichamelijk letsel opgelopen en is gedurende langere tijd met dit letsel geconfronteerd. Daarnaast heeft zij geestelijk letsel opgelopen als gevolg van de angst en stress die dit feit bij haar teweeg heeft gebracht. De benadeelde partij is hierdoor in haar persoon aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van letselschade, zodat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Materiële schade
Posten 2 en 12 tot en met 14
De benadeelde partij zal in de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 2 en 12 tot en met 14, niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet onderbouwd is dat deze posten het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Overige posten
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 1 en 3 tot en met 11, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat post 3 is onderbouwd met een berekening van het schade-expertisecentrum Laumen. De uitgangspunten die aan de berekening ten grondslag liggen zijn opgesomd en gebaseerd op het minimale nadeel dat voor de benadeelde partij zou zijn ontstaan. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten van artikel 6:107 BW dat als basis geldt voor een personenschadeberekening, Er is in dat kader voorbeeldjurisprudentie overgelegd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 impliciet primair en de onder 2 primair impliciet primair bewezenverklaarde feiten, ter grootte van
€ 228.375,52.
Nader te onderbouwen schade
Aangezien dit deel van de vordering niet is onderbouwd, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Totaal toegewezen bedrag
Gelet op het voorgaande zal de vordering gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 265.875,52, bestaande uit € 228.375,52 aan materiële schade en € 37.500,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de materiële en immateriële schadevergoeding toewijzen met ingang van 7 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat die schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 265.875,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
7.5.2.
De vordering van [naam 3]
Affectieschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, dochter van het overleden slachtoffer, voor vergoeding in aanmerking komende affectieschade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit onder 1 impliciet primair. De hoogte van de schade is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 17.500,- aan affectieschade geheel toewijzen.
Shockschade
De benadeelde partij is de dochter van [naam 1] en [naam 2] . Zij heeft in het ziekenhuis de verwondingen van haar moeder waargenomen en heeft haar vader een dag later in het mortuarium gezien. Hoewel de rechtbank niets wil afdoen aan de ernst van die gebeurtenissen, is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat voornoemde confrontaties een hevige emotionele schok bij haar teweeg hebben gebracht en dat de gestelde klachten niet het gevolg kunnen zijn van het leed dat door het verlies van een dierbare is veroorzaakt. Het moet immers verschrikkelijk zijn dat van de een op de andere dag door toedoen van een ander een dierbare niet meer leeft. Evenwel is shockschade niet bedoeld om klachten die daaruit voortvloeien te compenseren. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de gevorderde shockschade dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan deze vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Materiële schade
Posten 4 tot en met 6
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 4 tot en met 6. Niet onderbouwd is dat deze posten een rechtstreeks gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Overige posten
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 1 tot en met en 3 en 7 en 8, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 impliciet primair en de onder 2 primair impliciet primair bewezenverklaarde feiten, ter grootte van
€ 2.470,61.
Nader te onderbouwen schade
De rechtbank zal dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat de benadeelde partij dit bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Totaal toegewezen bedrag
Gelet op het voorgaande zal de vordering gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 19.970,61, bestaande uit € 2.470,61 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de materiële en immateriële schadevergoeding toewijzen met ingang van 7 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat die schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 19.970,61, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
7.5.3.
De vordering van [naam 4]
Affectieschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zoon van het overleden slachtoffer, voor vergoeding in aanmerking komende affectieschade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit onder 1 impliciet primair. De hoogte van de schade is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 17.500,- aan affectieschade geheel toewijzen.
Shockschade
De benadeelde partij is de zoon van [naam 1] en [naam 2] . Hij heeft op de Loevesteinlaan de zwarte schermen zien staan en wist toen dat zijn vader daar op straat lag. Hij heeft vervolgens in het ziekenhuis de verwondingen van zijn moeder waargenomen en heeft zijn vader een aantal dagen later in het mortuarium gezien. Hoewel de rechtbank niets wil afdoen aan de ernst van die gebeurtenissen, is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat – indien en voor zover er al sprake van is dat voornoemde confrontaties een hevige emotionele schok bij hem teweeg hebben gebracht –dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een verwijzing van de huisarts is daartoe onvoldoende. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van shockschade. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Totaal toegewezen bedrag
Gelet op het voorgaande zal de vordering gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,- bestaande uit affectieschade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de materiële en immateriële schadevergoeding toewijzen met ingang van 7 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat die schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 38z, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en het onder 2 primair impliciet primair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 impliciet primair:
moord;
ten aanzien van feit 2 primair impliciet primair:
poging tot moord;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte
niet strafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toe en veroordeelt de verdachte om te betalen:
  • een bedrag van € 265.875,52, bestaande uit € 228.375,52 aan materiële schade en
  • een bedrag van € 19.970,61, bestaande uit € 2.470,61 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, aan [naam 3] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald en
  • een bedrag van € 17.500,- bestaande uit affectieschade, aan [naam 4] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 265.875,52, bestaande uit € 228.372,52 aan materiële schade, € 17.500,- aan immateriële schade en € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
7 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen € 19.970,61, bestaande uit € 2.470,61 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 134 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 17.500,- bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
7 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2024.