ECLI:NL:RBDHA:2024:1941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/155 en SGR 23/156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en overmacht bij fysieke klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaken SGR 23/155 en SGR 23/156, waarbij eiseres, die lijdt aan fysieke klachten, bezwaar maakte tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Eiseres stelde dat zij door haar aandoeningen niet in staat was om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overmacht, omdat eiseres al voor het parkeren op de hoogte was van haar klachten en de problemen die dit met zich meebracht. De rechtbank benadrukte dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat opzet of schuld niet relevant zijn voor de verschuldigdheid ervan. Eiseres had moeten anticiperen op haar situatie en had hulp kunnen inschakelen of een ander vervoermiddel kunnen kiezen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de gemeente voldoende inspanningen had geleverd om de parkeerbelasting te kunnen voldoen, bijvoorbeeld door het aanbieden van parkeerapparatuur en apps. De rechtbank kon niet ingaan op het verzoek van eiseres om coulance, aangezien dit een discretionaire bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 23/155 en SGR 23/156

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

14 februari 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: C. van Baren),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 24 november 2022 op de bezwaren van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2024.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] . Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 18 december 2023 aan haar gemachtigde/bewindvoerder op het adres [adres] te Den Haag, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres noch haar gemachtigde/bewindvoerder is verschenen, zonder bericht van verhindering.
De enveloppe waarin de brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de – kennelijk door medewerkers van PostNL – geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt de rechtbank af dat de postbezorger van PostNL geen gehoor heeft gekregen op genoemd adres, dat hij toen daar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op de – kennelijk in die mededeling genoemde – afhaallocatie kon worden afgehaald, en dat PostNL de enveloppe op 3 januari 2024 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier.
Blijkens de elektronisch geraadpleegde gegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat de gemachtigde/bewindvoerder van eiseres sinds 23 juli 2014 ingeschreven op genoemd adres. Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 5 januari 2024 verzonden aan de gemachtigde/bewindvoerder van eiseres op dat adres.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil is of aan eiseres terecht naheffingsaanslagen parkeerbelasting zijn opgelegd wegens het parkeren van de auto met kenteken [kenteken] (de auto) op 20 september 2022 omstreeks 13:12 uur en op 23 september 2022 omstreeks 15:02 uur aan de [straatnaam] te Den Haag.
Niet in geschil is dat dat eiseres beide keren heeft geparkeerd op de bewuste locatie(s) waar parkeren (uitsluitend) was toegestaan tegen betaling. Vast staat ook dat de parkeerbelasting op het moment van de controles niet was voldaan.
2. Eiseres, geboren in 1945, heeft aangevoerd dat het voor haar onmogelijk is gebleken ter plaatse destijds op de betreffende locatie(s) de parkeerbelasting te voldoen omdat het in werking stellen van de parkeerapparatuur vanwege een veelheid aan fysieke klachten en aandoeningen aan onder meer ogen, handen en benen, welke veelal samenhangen met de ziekte waaraan zij lijdt (parkinsonisme), niet lukt; niet bij een parkeerautomaat en ook niet op andere wijze, bijvoorbeeld door middel van gebruik van een mobiele telefoon. Eiseres heeft beide keren wel geprobeerd de belasting te voldoen en verkeerde ook in de veronderstelling dat dat uiteindelijk was gelukt, maar dit bleek niet het geval te zijn. Eiseres verzoekt daarom de aanslagen te vernietigen.
3. De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of eiseres al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Dit is slechts anders in het geval van een
acutenoodsituatie met een dermate uitzonderlijk en buitengewoon karakter dat er geen rechtsplicht tot betaling van een parkeerbelasting bestaat (overmacht) [1] .
4. De rechtbank vat het beroep van eiseres op als een beroep op overmacht. Naar het oordeel van de rechtbank valt eiseres haar situatie echter niet onder overmacht. Weliswaar hecht de rechtbank geloof aan de stelling van eiseres dat zij wegens haar fysieke klachten/aandoeningen feitelijk en fysiek, verhinderd was om parkeergeld te betalen. Echter, dit is in het geval van eiseres niet een
acutenoodsituatie. Eiseres had immers reeds voordat zij op de bewuste locatie(s) parkeerde wetenschap van haar (fysieke) klachten en aandoeningen en was zich er ook van bewust dat dit tot problemen leidde bij het voldoen van parkeerbelasting via de methoden die daarvoor heden ten dage beschikbaar zijn (meer ingewikkelde (digitale) parkeerautomaten en mobiele telefoons of computers). Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een acute (onverwachte) noodsituatie, zodat ook geen sprake is van overmacht. Eiseres had vooraf moeten anticiperen op het later moeten voldoen van parkeerbelasting, bijvoorbeeld via het inschakelen van hulp of het kiezen van een ander vervoermiddel. De rechtbank begrijpt dat dit lastig is voor eiseres en een forse beperking voor haar vormt in haar bewegingsvrijheid – waarvoor, naar de rechtbank aannemelijk acht, de auto van cruciaal belang is –, maar dat ligt in de persoonlijke sfeer van eiseres en daaraan kan de rechtbank niet de conclusie verbinden dat daarom van eiseres geen parkeerbelasting kan of mag worden nageheven indien zij parkeert zonder de daarvoor verschuldigde belasting te (kunnen) voldoen.
5. Dat de gemeente geen middelen ter beschikking heeft gesteld waar eiseres wel mee uit de voeten kan om de belasting te voldoen, maakt het vorenstaande niet anders. De gemeente voorziet in de aanwezigheid van parkeerapparatuur alsook apps en/of software om de parkeerbelasting met mobiele apparatuur te voldoen en ook een gehandicaptenparkeervergunning zou uitkomst kunnen bieden. Daarmee heeft de gemeente voldoende aan de in dit verband op haar rustende inspanningsverplichting voldaan. Ook uit dien hoofde kan dus niet worden gezegd dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Het strekt daarbij te ver om van de gemeente te eisen dat zij per individueel geval aparte methoden en/of apparatuur creëert en ter beschikking stelt om de parkeerbelasting te kunnen voldoen. Dat ligt dan toch, hoe spijtig en vervelend ook voor eiseres, in haar risicosfeer.
6. Voor zover eiseres meent dat het onredelijk is om onder de omstandigheden van dit geval naheffingsaanslagen op te leggen, overweegt de rechtbank dat eiseres daarmee in feite verzoekt om coulance. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat toepassing van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is, die niet aan de rechtbank is voorbehouden en dus niet door de rechtbank kan worden toegepast. De rechtbank kan aan dit verzoek van eiseres dus niet tegemoetkomen.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van Hof Den Haag van 21 oktober 2021,ECLI:NL:GHDHA:2021:2134.