ECLI:NL:GHDHA:2021:2134
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van overmacht in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt in totaal € 64,60, waarvan € 3,60 aan parkeerbelasting en € 61,00 aan kosten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende is vervolgens in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Den Haag.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 22 december 2019 parkeerde belanghebbende zijn auto op een parkeerplaats waar betaald parkeren geldt. Hij heeft op dat moment een bedrag van € 7 aan parkeerbelasting betaald, wat hem een parkeerrecht gaf van 15:16 tot 17:16 uur. Echter, om 17:27 uur werd geconstateerd dat de auto zonder geldig parkeerrecht stond geparkeerd. Belanghebbende voerde aan dat hij door hevige regenval niet in staat was om tijdig bij de parkeerautomaat terug te keren om een aanvullend bedrag te voldoen.
Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof stelde vast dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat opzet of schuld geen rol speelt bij de verschuldigdheid ervan. De omstandigheden die belanghebbende aanvoerde, zoals het schuilen voor de regen, werden niet als overmacht beschouwd. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet binnen een redelijke termijn na het verstrijken van zijn parkeerrecht handelingen heeft verricht om de parkeerbelasting te voldoen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.