Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een voorlopige voorziening hebben aangevraagd om ontruiming van hun woning door verhuurder, de coöperatie Carmel Residential III Coöperatief U.A., te voorkomen. De verzoekers, die in financiële problemen verkeren, hebben de rechtbank verzocht om de ontruiming, die gepland stond op 15 november 2024, voor zes maanden te verbieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor de verzoekers, aangezien de ontruiming hen zou belemmeren in hun pogingen om een minnelijk traject voor hun schulden af te ronden. De rechtbank heeft eerder op 13 november 2024 al een tussenvonnis uitgesproken waarin de verhuurder werd verboden om de woning te ontruimen totdat er een eindbeslissing op het verzoek van verzoekers was genomen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van verzoekers en verhuurder afgewogen. De belangen van verzoekers om in hun woning te blijven en een oplossing voor hun schulden te vinden, zijn door de rechtbank zwaarder gewogen dan de belangen van verhuurder. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekers voldoende hebben aangetoond dat zij in staat zijn om de lopende huurtermijnen te voldoen, mede door de toekenning van een bijstandsuitkering en de opstart van budgetbeheer door de gemeente. De rechtbank heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de ontruiming van de woning voor zes maanden is verboden.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van verzoekers om verhuurder te veroordelen in de proceskosten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verhuurder haar rechten uitoefent en dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 november 2024.