ECLI:NL:RBDHA:2024:19330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL23.10810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser uit de Centraal Afrikaanse Republiek en de beoordeling van de veiligheidssituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR), heeft op 27 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 5 april 2023 als ongegrond is afgewezen. Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging door de rebellengroepen Anti-Balaka en UPC vanwege zijn afkomst en geloof. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 behandeld en het onderzoek geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen te reageren op aanvullende beroepsgronden. Na verdere correspondentie en onderzoek heeft de rechtbank op 19 juni 2024 de zaak opnieuw behandeld.

De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor asiel. De rechtbank oordeelt dat de minister de persoonlijke omstandigheden van eiser, als Fulani en moslim, onvoldoende heeft meegewogen in de beoordeling van de algemene veiligheidssituatie in de CAR. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de minister alsnog de mogelijkheid heeft om een nieuw besluit te nemen op basis van de aanvullende informatie die is verstrekt.

De rechtbank wijst erop dat de minister de situatie in de CAR niet correct heeft ingeschat en dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat eiser bij terugkeer geen risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen, die de minister moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de minister van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is afkomstig uit de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) en stelt te zijn geboren op [2004] . Hij heeft op 27 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 april 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister, mr. W. Epema.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen te reageren op de aanvullende beroepsgronden van eiser van 24 april 2023. Op 30 mei 2023 heeft de minister een reactie gegeven, waarop eiser op 26 juni 2023 weer heeft gereageerd.
5. De rechtbank heeft vervolgens aan partijen medegedeeld dat de zaak wordt verwezen naar een meervoudige kamer. De rechtbank heeft in voorbereiding op de zitting van 18 januari 2024 schriftelijke vragen gesteld aan de minister en daarna de zitting op verzoek van de minister uitgesteld. De minister heeft naar de actuele veiligheidssituatie in de CAR nader onderzoek gedaan en de vragen beantwoord. Eiser heeft hierop gereageerd.
6. De minister heeft een aanvullend verweerschrift ingediend en eiser heeft eveneens een aanvullend stuk in het geding gebracht.
7. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Als tolk heeft L. Engelshoven opgetreden.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van zijn beroepsgronden.
9. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven
.Het besluit bevat weliswaar gebreken, maar de rechtbank komt tot de conclusie dat de minister desondanks terecht een asielvergunning heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
10. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij niet kan terugkeren naar de CAR, omdat hij vreest vermoord te worden door de rebellengroeperingen Anti-Balaka en UPC (Unité pour la Paix en Centrafrique). Eiser is in 2019 naar Libië gevlucht, omdat de rebellengroep UPC jongens van de Fula stam, waar hij toe behoort, rekruteerden om voor hen te vechten in de CAR. Bij terugkeer zullen ze hem vermoorden, omdat hij niet voor UPC heeft gevochten. Daarnaast zal eiser bij terugkeer worden vermoord door de Anti- Balaka, omdat hij moslim is. Zijn vader is om dezelfde reden in 2014 door de groep vermoord.

Het bestreden besluit

11. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de problemen met UPC en Anti-Balaka.
De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Zij gelooft echter niet dat eiser problemen heeft ondervonden met de rebellengroeperingen UPC en de Anti-Balaka. Dat de vader van eiser in 2014 is gedood door de Anti-Balaka acht de minister wel geloofwaardig, maar niet dat hij zelf problemen met deze groep heeft gehad of dat hij specifiek doelwit was van deze groep of de UPC, waardoor hij bij terugkeer problemen zou ondervinden. Dat eiser bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging heeft omdat hij moslim is en behoort tot de Fula-stam, wordt door de minister ook niet gevolgd. Moslims en Fula zijn niet aangemerkt als een risicogroep in het landenbeleid. Dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar de CAR is niet gebleken. De algemene veiligheidssituatie in de CAR is niet gelijk te stellen aan een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn (Kri). Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk slachtoffer zal worden van geweld. Het is niet gebleken dat eiser gerekruteerd zal worden en ook niet dat hij in de negatieve belangstelling staat vanwege zijn godsdienst of zijn afkomst. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Motiveringsgebrek
12. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een voldoende en deugdelijke motivering. Dat Fulani en moslims niet door de minister zijn aangewezen als risicogroep, betekent op zichzelf niet dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging. De minister heeft verder de door eiser overgelegde landeninformatie onvoldoende betrokken in de beoordeling van de algemene veiligheidssituatie in de CAR en of dit op grond van artikel 15, onderdeel c, van de Kri moet leiden tot vergunningverlening. Ook heeft de minister daarbij de persoonlijke omstandigheden van eiser dat hij Fulani en moslim is, onvoldoende meegewogen. De minister had de betekenis van het zijn van Fulani en moslim moeten beoordelen in het licht van de algemene veiligheidssituatie in de CAR en heeft dit niet gedaan. Ook heeft de minister de situatie in de CAR onvoldoende in kaart gebracht en daarmee onzorgvuldig onderzoek gedaan.
13. Omdat het bestreden besluit niet berust op een voldoende en deugdelijke motivering en het besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, kan dit besluit geen stand houden en dient het wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. Het beroep is om die reden ook gegrond.
14. De minister heeft in de aanvullende verweerschriften van 30 mei 2023, 20 februari 2024 en 18 juni 2024 alsnog op basis van beschikbare landeninformatie een analyse gemaakt van de (recente) algemene veiligheidssituatie in de CAR, en daarbij ook de situatie van moslims en Fulani betrokken. Daarbij is acht geslagen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 9 november 2023 in de zaak X en Y.1
15. De rechtbank zal met het oog op finale geschilbeslechting onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.2 Bij deze beoordeling betrekt de rechtbank alle standpunten en argumenten van partijen die tot het sluiten van het onderzoek zijn ingenomen.
Bewijslastverdeling
16. Tussen partijen is in geschil of eiser in het verleden is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade, of dat hij daar toen rechtstreeks mee is bedreigd. Dit is relevant in het kader van de bewijslastverdeling, omdat uit artikel 31, vijfde lid, van de Vw, volgt dat eerdere blootstelling daaraan een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor vervolging gegrond is en dat het risico op het lijden van ernstige schade reëel is. Dit tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Artikel 31, vijfde lid, van de Vw is een implementatie van artikel 4, vierde lid, van de Kri, waarnaar hieronder zal worden verwezen.
17. Eiser is in 2014 uit de CAR gevlucht vanwege een gewapend conflict tussen (onder meer) de islamitische rebellenbeweging Séléka en de christelijke Anti-Balaka. De vader van eiser is in 2014 bij dit gewapende conflict gedood en eiser is daarna samen met zijn moeder gevlucht naar Tsjaad. Uit de aangehaalde landeninformatie blijkt dat de piek van het geweld
1. Het arrest in de zaak C-125/22, ECLI:EU:C:2023:843.
2 Dit is mogelijk op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.
halverwege het jaar 2014 heeft plaatsgevonden.3 Er was in de hoofdstad Bangui sprake van grootschalige vergeldingsacties tegen moslimburgers die banden hadden met Séléka. Zo schrijft de UN Commission of Inquiry on the Central African Republic (COI) in een rapport uit december 2014 dat er sprake is van een patroon van etnische zuiveringen gepleegd door de Anti-Balaka in de gebieden waar voornamelijk moslims leefden4. Rapportages geven aan dat in die tijd ongeveer 80% van de moslims het land was ontvlucht. In Bangui was dat rond de 99%.5 Onder deze omstandigheden kan het standpunt van de minister dat eiser in het verleden niet rechtstreeks is bedreigd met vervolging of ernstige schade niet worden gevolgd. Deze rechtstreekse bedreiging was – gelet op de hiervoor omschreven landeninformatie – aanwezig vanwege de islamitische achtergrond van eiser en zijn familie, als gevolg waarvan zijn vader in 2014 door de Anti-Balaka is vermoord en eiser en zijn moeder daaropvolgend zijn gevlucht uit [plaats] . Dat eiser niet zelf in aanraking is gekomen met leden van de Anti-Balaka neemt niet weg dat hij wel rechtstreeks werd bedreigd met vervolging of ernstige schade.
18. Het vorenstaande betekent dat het, gelet op artikel 4, vierde lid, van de Kri aan de minister is om aannemelijk te maken dat het risico dat eiser heeft gelopen zich bij terugkeer niet meer zal voordoen. In dit verband is relevant dat eisers vlucht en het risico dat hij daar heeft gelopen verband hield met de in 2014 bestaande algemene situatie in de CAR, waarbij sprake was van een staatsgreep met het gevolg dat moslims in Bangui daarna werden blootgesteld aan willekeurig geweld. De vraag of er goede redenen zijn om aan te nemen dat vervolging of ernstige schade zich opnieuw zal voordoen, hangt dus samen met de positie van moslims in de nu bestaande algemene veiligheidssituatie en hoeverre deze in relevante mate is gewijzigd ten opzichte van 2014.

De algemene veiligheidssituatie in de CAR

19. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin de Nederlandse wetgever artikel 15, onderdeel c, van
de Kri heeft geïmplementeerd, beoogt bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict zo hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt. Uit het hiervoor reeds genoemde arrest van het HvJEU van 9 november 2023 volgt dat er ook andere situaties zijn, waarin de combinatie van een geringere mate van willekeurig geweld en elementen die eigen zijn aan de persoonlijke omstandigheden van eiser, een reëel risico op een ernstige en individuele bedreiging kan scheppen. Om aan het betrekken van die individuele omstandigheden toe te komen bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kri moet zijn voldaan aan twee vereisten: a) er moet sprake zijn van willekeurig geweld; en b) dit geweld vindt plaats binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Niet mag als vereiste worden gesteld dat het willekeurig geweld in een bepaalde gradatie plaatsvindt6.
3 USCIRF,
Annual Report 2018: Central African Republic, pag. 2.
4 Idem
5 Idem.
6Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:RVS:2024:2927.
20. Bij de beoordeling of er willekeurig geweld binnen een gewapend conflict is moeten alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking worden genomen7. Daarbij moet onder meer gekeken worden naar de intensiteit van de gewapende confrontaties, het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten en de duur van het conflict, maar ook naar de geografische spreiding van het willekeurig geweld, de bestemming van een vreemdeling bij terugkeer en de vragen of, waar en hoe vaak de strijdende partijen opzettelijk geweld plegen tegen burgers.
21. Voor het beoordelen van de algemene veiligheidssituatie in de CAR heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank terecht aangesloten bij de situatie zoals die was ten tijde van het verweerschrift van 20 februari 2024 in het gebied waaruit eiser afkomstig is, namelijk Bangui .8 Hiervoor ziet de rechtbank steun in het hiervoor aangehaalde arrest van het HvJEU van 10 juni 2021 in de zaak CF en DN tegen Bundesrepubliek Deutschland.9 De rechtbank heeft kennis genomen van alle door eiser en de minister genoemde landeninformatie. De landeninformatie die betrekking heeft op de situatie in Bangui in de hier relevante periode heeft de rechtbank met name van belang geacht voor de beoordeling.
22. Niet in geschil is dat in Bangui momenteel geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, waarbij het geweldsniveau zo hoog is dat de enkele aanwezigheid van eiser daar al leidt tot een risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. De vraag die voorligt is of sprake is van een minder uitzonderlijke situatie waarin de omstandigheid dat eiser Fulani en moslim is betekent dat hij een verhoogd risico loopt om in het gewapende conflict slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
23. De minister heeft voor zijn onderzoek of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kri, recente informatie opgevraagd bij Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT). TOELT heeft aan de hand van cijfers van ACLED (Armed Conflict Location and Event Data) het aantal (burger)slachtoffers in de periode van mei 2023 tot en met medio januari 2024 in beeld gebracht, uitgesplitst naar provincie. Ook heeft TOELT over dezelfde periode de mate van geweld tegen moslims en Fulani onderzocht. Op basis van deze gegevens en de in het verweerschrift van 20 februari 2024 nader genoemde rapporten is de minister ten aanzien van Bangui tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een gewapend conflict en dat reeds hierom geen sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kri.
24. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat hij niet kan beoordelen of de data waarover ACLED beschikt juist en volledig is in de zin dat daaruit het aantal slachtoffers van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict kan worden opgemaakt. Ook is niet inzichtelijk hoe het overzicht van TOELT tot stand is gekomen. De stelling van de minister dat uit de data van ACLED niet blijkt dat er in de periode van mei 2023 tot en met januari 2024 in Bangui gevechten hebben plaatsgevonden, vindt volgens eiser geen steun in het overzicht dat is opgesteld door TOELT. In dat overzicht staat vermeld dat in die periode sprake was van 1 ‘battle’ en 4 slachtoffers en ook blijkt uit de reactie van de minister dat er
7 Zie het arrest van het HvJ van 10 juni 2021, CF en DN tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2021:472, punten 43 en 44.
9 ECLI:EU:C:2021:472, punten 43 en 44.
in dezelfde periode in Bangui 6 burgerdoden zijn geregistreerd door ‘violence against civilians’. Dat het aantal interne ontheemden vanuit Bangui gelijk is aan het aantal terugkerende ontheemden kan niet worden gebaseerd op de bron waarnaar verweerder verwijst. Voor de beoordeling of eiser veilig naar [plaats] kan terugkeren is met name van belang de vraag hoeveel Fulani daar nog wonen. Het OFPRA rapport waarnaar de minister verwijst geeft hierin geen inzicht. Eiser is Fulani en loopt bij terugkeer risico omdat Fulani een prominente rol spelen in het gewapende conflict in de CAR, aangezien twee gewapende groepen die zich hebben verenigd in de groepering CPC worden gedomineerd door Fulani. Het gerapporteerde geweld richt zich met name tegen deze groep. In reactie op het onderzoek van de minister heeft eiser op 18 juni 2024 nog het 2023 Country Reports on Human Rights Practices: Central African Republic van USDOS overgelegd en ter zitting verwezen naar pagina’s 6, 8, 15 en 23.
25. Uit het verweerschrift van 20 februari 2024 als reactie op de vragen van de rechtbank blijkt dat de minister TOELT heeft gevraagd om de meest recente informatie over de situatie in de CAR. Uit deze reactie blijkt ook dat TOELT op basis van cijfers van ACLED tot een overzicht is gekomen van het aantal slachtoffers in de periode 1 mei 2023 tot en met 11 januari 2024, uitgesplitst naar provincie. ACLED is een non-gouvernementele organisatie die gegevens verzamelt over conflictgebeurtenissen. De meeste gegevens zijn afkomstig van openbare bronnen, aanvullende gegevens zijn afkomstig van lokale partners10. Op basis van de ACLED gegevens maakt ACCORD overzichten en kaarten van conflictgebeurtenissen. In de reactie van de minister is verder voldoende gemotiveerd uitgelegd hoe zij de beschikbare informatie heeft gebruikt om te beoordelen of in Bangui sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kri. Uit de beschikbare informatie over de werkwijze van ACLED blijkt dat de gegevensverzameling niet is bedoeld om volledig te zijn en dat uit het ontbreken van informatie over een gebeurtenis niet kan worden geconcludeerd dat deze niet heeft plaatsgevonden11. Dit betekent dat deze gegevens niet op zichzelf staan maar moeten worden beoordeeld in het licht van andere beschikbare landeninformatie om op die manier de situatie in een bepaald land goed in beeld te krijgen. Hiermee is ook het verschil in cijfers in de verschillende overzichten verklaard. Omdat de minister naast de gegevens van ACLED en ACCORD ook andere landeninformatie in haar beoordeling heeft betrokken, heeft verweerder de algemene veiligheidssituatie in Bangui voldoende zorgvuldig onderzocht.
26. De minister heeft op grond van beschikbare landeninformatie terecht vastgesteld dat het geweld in de CAR na pieken in 2014, 2017 en 2021, in 2022 is afgenomen en dat deze trend zich in 2023 heeft voortgezet. Ook heeft de minister terecht vastgesteld dat het geweld in de CAR niet in alle delen van het land even ernstig is en dat het geweld in de provincie en in de hoofdstad Bangui uiterst beperkt is12. Voorts is sprake van een afname in het aantal intern ontheemden in de CAR13 en keren ook in Bangui gevluchte moslims (en christenen)
10 Ecoi.net, ACCORD, ACLED, maps, our work van 10 February 2016.
11 Idem.
12 Central African Republic, year 2022: Update on incidents according to the Armed
Conflict Location & Event Data Project (ACLED) (ecoi.net), ACLED, Data export tool – Central African Republic (1 May 2023 – 11 January 2024), 12 januari 2024, Central African Republic, report of the Secretary-General van 16 oktober 2023 en OFPRA, ‘République Centrafricaine : Situation de la communauté musulmane de Bangui depuis 2021’ van 26 september 2023.
13 Rapport van de United Nations Coördination of Humanitarian Affairs, via:
https://reports.unocha.org/en/country/car/, door verweerder laatst geraadpleegd op 13 februari 2024.
terug naar huis.14 Deze situatie is ten aanzien van moslims relevant anders dan de situatie, zoals in rechtsoverweging 17 is beschreven, waarvoor eiser in 2014 uit [plaats] is gevlucht. Het is gelet hierop in het kader van artikel 4, vierde lid, van de Kri aan eiser om aannemelijk te maken dat hij ook onder de huidige omstandigheden zal worden blootgesteld aan ernstige schade.
Reëel risico op ernstige schade
27. De rechtbank volgt de minister niet in haar stelling dat in Bangui geen sprake is van een gewapend conflict. Uit de door de minister overgelegde landeninformatie kan dat niet zonder meer worden vastgesteld, omdat daaruit blijkt dat ook in Bangui in de periode van 1 mei 2023 tot en met 11 januari 2024 sprake was van een ‘battle’ en geweld tegen burgers. Uit de hiervoor reeds aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 juli 202415 volgt dat ook als geweld tegen burgers op kleine schaal voorkomt en er maar weinig gewapende confrontaties hebben plaatsgevonden, de veiligheidssituatie (in dit geval in Bangui ), verplicht tot het betrekken van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling bij toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kri. Daar staat tegenover dat de vreemdeling aannemelijk moet maken dat hij, ondanks de lage mate van willekeurig geweld (in dit geval in Bangui ), wegens zijn persoonlijke omstandigheden het risico loopt om specifiek te worden geraakt door willekeurig geweld. De minister heeft zich ter zake terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als Fulani en moslim een verhoogd risico loopt ten opzichte van andere burgers in Bangui om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld door een gewapend conflict. De minister heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat uit landeninformatie blijkt dat de mate van het geweld in Bangui over de periode 1 mei 2023 tot en met 11 januari 2024 tegen moslims/Fulani bestond uit 1 incident (violence against civilians) met 3 (dodelijke) slachtoffers. Er waren wel meer incidenten (in totaal 8) waarbij moslims en Fulani betrokken waren, maar dit betroffen incidenten die zich buiten Bangui hebben voorgedaan. De minister heeft verder het aantal (dodelijke) slachtoffers (in totaal 16) van al deze incidenten afgezet tegen de totale moslimpopulatie in de CAR van 915.000. Uit het hiervoor reeds genoemde OFPRA rapport van 26 september 2023 over de situatie van specifiek moslims in Bangui volgt dat er nog steeds wantrouwen bestaat tussen de gemeenschappen, maar ook dat na jaren van spanning de betrekkingen tussen moslims en christenen zijn verbeterd en de gemeenschappen weer hebben leren samenleven. Over het geheel genomen beweegt de bevolking zich tegenwoordig vrijelijk tussen moslim- en christelijke wijken in Bangui . Uit onderzoek blijkt dat moslims in Bangui zich geen grote zorgen meer maken en hun dagelijkse gang kunnen gaan en scholen, ziekenhuizen en markten bezoeken en kunnen reizen. De belangrijkste veiligheidsrisico’s zouden voortvloeien uit het optreden van gewapende groeperingen die niet langer aanwezig zijn in Bangui .16 Dat niet bekend is hoeveel Fulani in Bangui wonen rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat deze groep bij terugkeer een verhoogd risico loopt op ernstige schade. De enkele verwijzing van eiser naar een viertal pagina’s uit het hiervoor reeds genoemde USDOS rapport over 2023, waaruit blijkt dat in mei 2023 drie moslims in Bangui zijn gearresteerd door leden van de Wagner Group, acht de rechtbank – gelet op het vorenstaande – onvoldoende voor een ander oordeel.
14 OFPRA, ‘République Centrafricaine : Situation de la communauté musulmane de Bangui depuis 2021’ van 26 september 2023.
15 ECLI:NL:RVS:2024:2927, r.o. 5.6.
16 OFPRA, ‘République Centrafricaine : Situation de la communauté musulmane de Bangui depuis 2021’ van 26 september 2023.
Vrees voor vervolging
28. De vraag of eiser een verhoogd risico loopt op vervolging vanwege zijn afkomst en geloof heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank volstaat met te verwijzen naar rechtsoverweging 27.
Vrees voor rekrutering en vrees in verband met langdurig verblijf buiten de CAR
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk heeft te vrezen voor ernstige schade vanwege gedwongen rekrutering door de UPC. Eiser heeft dit niet onderbouwd, maar heeft enkel verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in het grensgebied met Tsjaad van derden heeft gehoord dat rekrutering aan de grens van jongens door de UPC veel voorkomt. De minister heeft erkend dat het rekruteren van kindsoldaten aan de orde is in het grensgebied, maar dat maakt op zichzelf niet dat eiser daar ook slachtoffer van zal worden, nu eiser zal terugkeren naar [plaats] . Tussen partijen is niet in geschil dat rekrutering daar niet voorkomt. Voor zover eiser stelt dat hij ook persoonlijk te vrezen heeft voor ernstige schade vanwege zijn langdurige verblijf buiten de CAR omdat hij bij terugkeer daardoor zou opvallen, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd en deze stelling reeds daarom niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

30. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan een zitting (1 punt) en een nadere zitting (0,5 punt) van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.187,50,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 5 april 2023;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.187,50,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. R.J.A. Schaaf en mr. A. Skerka, leden, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman - Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.