In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek beoordeeld. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen de houten erfafscheiding van zijn buren, de derde-partij, die volgens hem zonder omgevingsvergunning was gebouwd en hoger was dan de toegestane 2 meter. De rechtbank constateert dat de gemeente, hoewel bevoegd om handhavend op te treden, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om dit niet te doen, omdat de overtreding van geringe aard was. De rechtbank oordeelt dat de schutting op het hoogst gemeten punt slechts 5 centimeter te hoog is en dat deze overschrijding nauwelijks waarneembaar is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen door de aanwezigheid van de schutting onevenredig worden geschaad. De rechtbank wijst erop dat handhaving alleen verplicht is bij een duidelijke overtreding, en dat in dit geval de belangen van de derde-partij en de geringe aard van de overtreding zwaarder wegen. Eiser had ook bezwaren tegen de afstand van bomen tot de erfgrens, maar de rechtbank oordeelt dat dit een burgerlijk recht betreft en dat hij zich hiervoor tot de burgerlijke rechter moet wenden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand.