In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten, waardoor het onderzoek zonder zitting is gesloten. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.
De rechtbank wijst op het nieuwe fifo-principe dat door verweerder is ingevoerd voor nareiszaken, maar wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de behandeling van het beroep af. De rechtbank stelt dat het beroep terecht is ingediend, omdat de aanvraag op 15 februari 2024 is ontvangen en de beslistermijn is overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat verweerder de aanvraag alsnog moet behandelen binnen de gestelde termijnen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 november 2024.