ECLI:NL:RBDHA:2024:1915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
C/09/651943 / JE RK 23-1624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en toetsing van het opvoedbesluit

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 februari 2024, is de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [kind], verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, door hun individuele problematiek, niet in staat zijn om een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. De moeder heeft eerder deelgenomen aan een behandeltraject in een moeder-kindhuis, maar dit is voortijdig afgebroken vanwege haar gebrek aan motivatie en de aanhoudende zorgen over haar verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 29 december 2023 in acht genomen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 20 februari 2024, en heeft besloten dat het in het belang van [kind] is om de machtiging nu te verlengen tot 20 april 2024.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de gecertificeerde instelling om het opvoedbesluit te toetsen, gehonoreerd. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat er geen zicht is op een veilige terugplaatsing van [kind] bij de ouders, gezien de aanhoudende problematiek en de gebrekkige samenwerking tussen de ouders en de hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen specifieke stelling ingenomen, maar heeft de noodzaak van duidelijkheid over het perspectief van [kind] benadrukt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het opvoedbesluit van de gecertificeerde instelling voldoende onderbouwd is en dat het in het belang van [kind] is om de huidige situatie te handhaven, waarbij de ontwikkeling van [kind] in het pleeggezin voorop staat. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om uitstel voor een onafhankelijk onderzoek afgewezen, omdat dit niet in het belang van [kind] zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/651943 / JE RK 23-1624
Datum uitspraak: 14 februari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[kind], geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.M. Hoogenraad te Zoetermeer,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure eveneens gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden (hierna: de Raad), om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 29 december 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening van pleegzorg verlengd van 20 januari 2024 tot 20 februari 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden en verwezen naar de zitting van 1 februari 2024 bij de meervoudige kamer.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 29 december 2023;
- het bericht van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 1 februari 2024.
1.3.
Op 1 februari 2024 heeft de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
- M. Holtus namens de Raad;

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 12 oktober 2023.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
Van het verzoek van de gecertificeerde instelling om de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van 6 maanden resteert na de eerdere beslissingen van de kinderrechter thans nog twee maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling toetsing van het door hen in december 2023 genomen opvoedbesluit.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De behandeling van de moeder bij de [bureau verslavingszorg] voor het moeder-kindhuis is voortijdig afgebroken. De moeder had onvoldoende interne motivatie om te werken aan behandeling gericht op haar verslavings- en emotieregulatieproblematiek. Daarnaast heeft Jeugdformaat besloten om geen beoordelingsboog in te zetten. Een voorwaarde voor het inzetten van de beoordelingsboog is dat terugplaatsing een reële optie moet zijn. Doordat de moeder is gestopt met traject bij de [bureau verslavingszorg] is zij volgens Jeugdformaat onvoldoende stabiel en heeft zij niet kunnen werken aan een opbouw van de band met [kind] . Daar komt bij dat de zorgen over de emotieregulatie van beide ouders blijven bestaan. De afgelopen maanden zijn de agressie-incidenten vanuit de ouders richting de jeugdbeschermer en hulpverlening toegenomen. Naar aanleiding van deze incidenten is in het kader van de veiligheid besloten om de bezoeken met [kind] te verminderen naar één keer per week. Door de voorgaande ontwikkelingen is de gecertificeerde instelling tot het opvoedbesluit gekomen dat niet meer zal worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van [kind] . Het langere tijd ontbreken van een opvoedperspectief voor [kind] kan schadelijk zijn en het is belangrijk, gezien hetgeen zij in haar jonge leven al heeft meegemaakt, dat er duidelijkheid komt over haar opvoedperspectief. De ouders hebben zich de afgelopen periode onvoldoende ingezet om de doelen uit het gezinsplan te behalen. Het lukt daarnaast niet om tot een samenwerking met de ouders te komen. Sinds mei 2023 zijn door de gecertificeerde instelling meerdere pogingen ondernomen tot plaatsing van de moeder en [kind] in het moeder-kindhuis bij de [bureau verslavingszorg] . Deze plaatsing is niet gelukt, waardoor er nog steeds geen zicht is op de opvoedvaardigheden en het middelengebruik van de moeder. De gecertificeerde instelling ziet een patroon – zoals ook benoemd in het eerste onderzoek van de Raad– dat de moeder de verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt en de moeder onvoldoende leerbaar blijkt. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling desgevraagd aangegeven dat zij geen alternatief of andere mogelijkheid meer zien voor het inzetten van hulpverlening om te werken aan een thuisplaatsing. Door de verslavingsproblematiek van de moeder is de opname bij een ander moeder-kindhuis niet mogelijk, doordat deze problematiek daar als een contra-indicatie wordt gezien. Ook is de ggz hulpverlening door [GGZ-instelling] niet afdoende. Het is positief dat de moeder ondersteuning krijgt, maar [GGZ-instelling] is niet in staat om opvoedondersteuning of verslavingszorg te bieden. Voor een heropname bij de [bureau verslavingszorg] heeft de moeder te weinig intrinsieke motivatie. Gelet op het voorgaande is het niet meer mogelijk voor [kind] om thuis te gaan wonen. Volgens de gecertificeerde instelling is het daarom noodzakelijk dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verlengt en het genomen opvoedbesluit toetst.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Volgens de moeder is zij in staat om voor haar kind te zorgen. De moeder ziet echter in dat er tijd nodig is om dit te realiseren en zij refereert zich dan ook op dit moment aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder vindt het belangrijk dat binnen de uithuisplaatsing wordt ingezet op uitbreiding van de omgang en dat de gecertificeerde instelling gaat onderzoeken welke mogelijkheden voor hulpverlening er nog wel zijn. Dit heeft de gecertificeerde instelling volgens de moeder onvoldoende gedaan nadat de plaatsing in het moeder-kindhuis was gestopt. Zo heeft de gecertificeerde instelling geen gesprekken gevoerd met de [bureau verslavingszorg] of [GGZ-instelling] over welke hulp zij nog wel aan de moeder kunnen aanbieden. Door het overlijden van haar zoontje en de uithuisplaatsingen van de kinderen is het afgelopen jaar voor de moeder heel heftig geweest. De moeder heeft hierdoor het vertrouwen in mensen verloren en trauma’s opgelopen, waarvoor zij onvoldoende begeleiding en hulp heeft gehad. Binnenkort wordt bij haar een intelligentieonderzoek afgenomen omdat het niet altijd duidelijk is of de moeder alles goed begrijpt. Het is daarom belangrijk om de moeder hier extra begeleiding in te bieden, zodat zij ook goed snapt wat er van haar wordt verwacht. Als de moeder het beter begrijpt, zal dit ook haar motivatie vergroten. Daarnaast is de beoordelingsboog die zou plaatsvinden bij de moeder abrupt afgebroken. Dit besluit is door Jeugdformaat slechts heel summier onderbouwd. Genoemd wordt dat de moeder geen band heeft kunnen opbouwen met [kind] . Vóór de plaatsing in het moeder-kindhuis had de moeder drie keer per week omgang met [kind] en deze contactmomenten verliepen goed. Ten aanzien van het verzoek tot toetsing van het opvoedbesluit wordt primair verzocht dit verzoek niet ontvankelijk te verklaren gezien de jurisprudentie hierover van de Hoge Raad. Door de gecertificeerde instelling is niet om een gezagsbeëindiging verzocht. Subsidiair wordt verzocht tot het afwijzen van dat verzoek doordat de gecertificeerde instelling het opvoedbesluit onvoldoende heeft onderbouwd nu de omgang goed loopt, de moeder onder behandeling is en er vanuit de hulpverlening van de vader ook goede berichten komen. In de brief over het opvoedbesluit wordt door de gecertificeerde instelling aangegeven dat drie doelen uit het gezinsplan behaald of deels behaald zijn en dat twee doelen niet zijn behaald. Dit is onvoldoende om te komen tot het besluit dat [kind] niet meer terug kan naar haar ouders. Meer subsidiair wordt verzocht om het verzoek aan te houden, zodat de Raad als onafhankelijke partij de komende periode onderzoek kan doen.
De moeder heeft nog aangevuld dat zij, als het moet, nog een keer het traject in het moeder-kindhuis zal aangaan, maar dat zij dit alleen zou doen omdat zij alles voor haar kind over heeft. Haar gevoel zegt daarentegen dat zij het liever niet nog een keer zal doen.
4.2.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader onderschrijft wat de advocaat van de moeder naar voren heeft gebracht. Hij wil dat [kind] weer thuis komt bij de moeder.
4.3.
De Raad heeft ter zitting haar zienswijze gegeven over het voorliggende verzoek. De Raad neemt geen specifieke stelling in over het verzoek. Er is sprake van een ingewikkelde situatie. Aan de ene kant speelt de aanvaardbare termijn en gaat het om een jong en kwetsbaar meisje dat in haar hechtingsfase zit en nu in een stabiel pleeggezin verblijft. Voor haar ontwikkeling en een veilige hechting is het belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over haar perspectief. Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing is er een duidelijk plan geweest om meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie van de moeder. Dit is alleen nog niet gelukt. Wat er feitelijk is ingezet is te weinig geweest om te kunnen vaststellen of de ouders weer de opvoeding kunnen dragen. Een complicerende factor hierbij is dat de samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling niet tot stand komt en dat het vertrouwen bij de ouders ontbreekt. Gesprekken zijn niet doorgegaan of geëscaleerd. De Raad heeft dan ook twijfels of door het gebrek aan samenwerking en wantrouwen er nog wel een basis is om het nogmaals te gaan proberen. Het contact tussen [kind] en haar ouders zou de ouders ook kunnen motiveren en stimuleren om met zichzelf aan de slag te gaan, zodat zij alles op alles gaan zetten om [kind] meer te kunnen zien, zodat mogelijk in de toekomst teruggewerkt kan worden naar thuisplaatsing. Desondanks blijft een dergelijke thuisplaatsing lastig gelet op de aanvaardbare termijn en hechting van [kind] in het pleeggezin.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
5.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 oktober 2023 overwogen dat beide ouders door hun individuele problematiek onvoldoende in staat bleken om stabiele en betrouwbare opvoeders voor [kind] te zijn en aan te sluiten bij haar behoeften. Op dat moment stond de moeder open voor een verblijf in het moeder-kind huis van de [bureau verslavingszorg] . De kinderrechter achtte het van belang dat voorafgaand aan een thuisplaatsing de moeder de hulpverlening die zij bij de [bureau verslavingszorg] zou krijgen zou aangaan om aan haar problematiek te werken. Ook diende er meer zicht te komen op de situatie van de vader en wat zijn rol zal zijn in de opvoeding en verzorging van [kind] . De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing deels toegewezen en voor het overige aangehouden om te kunnen monitoren hoe de plaatsing van de moeder in het moeder-kindhuis zou verlopen. Uit de door de gecertificeerde instelling ingebrachte informatie blijkt dat het traject bij het moeder-kindhuis door de moeder voortijdig is gestopt en dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en het middelengebruik door de moeder onverminderd bestaan. De moeder geeft aan nog te blowen als zij daar geld voor heeft en dat zij sinds het stoppen bij de [bureau verslavingszorg] , derhalve zeer recent, geen alcohol meer nuttigt. Ook is de frequentie van de omgangsregeling teruggebracht in verband met door de ouders gedane bedreigingen richting de hulpverlening. Nu de moeder niet heeft kunnen profiteren van de hulpverlening van de [bureau verslavingszorg] is er nog steeds geen veilige verblijf- en opvoedsituatie van [kind] bij de moeder. Inmiddels is er sprake van een geheime plaatsing. De ernstige zorgen die geleid hebben tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nog altijd aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank kan [kind] daarom niet bij de moeder wonen. [kind] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en het is noodzakelijk dat deze plek gewaarborgd blijft. De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook verlengen voor de resterende duur van twee maanden, zijnde tot het einde van de ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van het perspectiefbesluit
5.3.
Anders dan namens de moeder is bepleit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) dat een gecertificeerde instelling een perspectiefbesluit ter toetsing aan de rechter kan voorleggen en dat deze dat besluit ook moet beoordelen, indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen en verzoeken die (mede) voortvloeien of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige, zoals in dit geval de beslissing op het (aangehouden deel van het) verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Daarover het navolgende.
5.4.
Bij beschikking van 20 april 2023 is door de kinderrechter in deze rechtbank overwogen dat het in het belang van [kind] noodzakelijk is dat het toekomstperspectief snel duidelijk is na een uithuisplaatsing. De kinderrechter overweegt in deze beschikking dat de gecertificeerde instelling een concreet plan moet opstellen, zodat het voor de moeder duidelijk is wat er moet gebeuren om een thuisplaatsing mogelijk te maken. Daarbij is belangrijk om te kijken naar een alternatief voor de uithuisplaatsing, zoals een gezinsopname. De gecertificeerde instelling heeft vervolgens het plan opgesteld voor een plaatsing van de moeder en [kind] in het moeder-kindhuis van de [bureau verslavingszorg] . Op deze plek kan niet alleen zicht worden gekregen op de opvoedvaardigheden van de moeder, maar kan ook gewerkt worden aan haar verslavingsproblematiek en kan haar traumabehandeling worden geboden. Een plaatsing in een moeder-kindhuis werd ook door de Raad noodzakelijk geacht om een beeld te krijgen of de moeder langdurig in staat is om in de opvoedbehoeften van [kind] te voorzien.
5.5.
Anders dan de moeder is de rechtbank van oordeel dat het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling voldoende is onderbouwd. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de gecertificeerde instelling dat een opname van de moeder in het moeder-kindhuis van de [bureau verslavingszorg] noodzakelijk is om zicht te krijgen op het functioneren en de opvoedvaardigheden van de moeder, gelet op de individuele problematiek en de ernstige zorgen over de thuissituatie. Dit is ook conform het eerdere oordeel van de kinderrechter. De moeder heeft het afgelopen jaar meerdere keren de kans gehad om te starten met de opname in het moeder-kindhuis, maar zij heeft deze kans om haar moverende redenen niet gegrepen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder voldoende mogelijkheden gekregen om de gecertificeerde instelling inzicht te geven in haar opvoedvaardigheden en handelen, dat gezien wordt als een voorwaarde voor het toewerken naar een thuisplaatsing. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het niet in het belang van [kind] is dat opnieuw een poging wordt gedaan tot een plaatsing van de moeder en [kind] in een moeder-kindhuis, mede gelet op de omstandigheid dat de moeder ter zitting duidelijk heeft aangegeven dat eigenlijk niet te willen. [kind] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en het is belangrijk dat zij zo veel mogelijk stabiliteit en continuïteit heeft in haar opvoeding. Gelet op de kwetsbaarheid, de jonge leeftijd en de hechtingsfase waarin [kind] zich bevindt, is het voor haar ontwikkeling van groot belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over haar opgroeiperspectief. Bovendien is de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders ernstig verstoord geraakt en is niet te verwachten dat hierin spoedig verbetering zal komen. De slagingskans van een nieuwe plaatsing in het moeder-kindhuis is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet groot en weegt niet op tegen het belang van [kind] om met het oog op haar ontwikkeling snel duidelijkheid te hebben over haar opgroeiperspectief. Gelet op voorgaande overwegingen kan de rechtbank het opvoedbesluit zoals het door de gecertificeerde instelling is genomen volgen en begrijpen.
5.6.
De moeder heeft meer subsidiair verzocht om het verzoek aan te houden, zodat door de Raad een onafhankelijk onderzoek kan worden gedaan. Door de moeder is echter niet, althans onvoldoende onderbouwd waar dit onderzoek zich op zou dienen te richten en wat de meerwaarde van dit onderzoek zou zijn voor de door de rechtbank te nemen beslissing. Verder heeft de Raad zijn zienswijze reeds ter zitting kenbaar gemaakt en de rechtbank over het verzoek geadviseerd. Tenslotte vindt de rechtbank verder uitstel van een beslissing omtrent haar opgroeiperspectief niet in het belang van [kind] . De rechtbank wijst dit verzoek van de moeder dan ook af.
5.7.
De rechtbank verwacht van de gecertificeerde instelling dat zij de komende periode als gevolg op het genomen opvoedbesluit stappen gaat nemen om deze nieuwe realiteit vorm te geven. Ten slotte wil de rechtbank benadrukken dat het van belang is, ondanks het genomen opvoedbesluit, dat de band tussen [kind] en de ouders zo veel mogelijk wordt bevorderd. Het ligt dan ook op de weg van de gecertificeerde instelling om de komende periode te onderzoeken hoe de ouders zo veel mogelijk betrokken kunnen zijn in het leven van [kind] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg tot 20 april 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. Meeuwisse, mr. E.J. Stalenberg en mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024, in aanwezigheid van S.L.G. van Otterlo als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.