ECLI:NL:RBDHA:2024:19129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.34881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie inzake uitstel van vertrek op grond van medische redenen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 7 februari 2023, waarbij geen uitstel van vertrek is verleend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die lijdt aan hepatitis B, heeft in zijn bezwaar aangevoerd dat het uitblijven van medische behandeling kan leiden tot ernstige gezondheidsrisico's. De rechtbank heeft de zaak op 6 november 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank volgt het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat stelt dat het voor een arts niet te voorspellen is wat het ziektebeloop zal zijn. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is, en dat er geen nader onderzoek naar de beschikbaarheid van behandeling in Nigeria hoeft plaats te vinden. De rechtbank concludeert dat de minister niet onterecht heeft besloten om geen uitstel van vertrek te verlenen, aangezien er geen reëel risico is op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34881

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 7 februari 2023 waarbij de minister geen uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 21 december 2022 is de asielaanvraag van eiser afgewezen. Tegelijkertijd is in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend.
2.2
Bij brief van 21 december 2022 is aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen. Met de nota van 18 januari 2023 heeft het BMA een advies uitgebracht. In dat advies staat dat eiser bekend is met hepatitis B (leverontsteking). Eiser staat onder medische behandeling van een internist-infectioloog. De behandeling bestaat uit een halfjaarlijkse controle met onder andere een echo van de lever en een bloedonderzoek. Deze behandeling is van langdurige aard. Bij uitblijven van de behandeling zal een eventuele opleving van de hepatitis-B-infectie te laat of niet herkend worden waardoor eventueel benodigde medicatie te laat gegeven zal worden. Er kan daardoor op langere termijn schade aan de lever ontstaan. Als het echo-onderzoek niet plaatsvindt zal het ontstaan van kanker in de lever (te) laat vastgesteld worden. Deze complicaties zullen niet op korte termijn tot ernstige medische situaties leiden maar wel op langere termijn, waardoor de eventueel noodzakelijke behandeling complex gaat worden. Omdat er bij uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn ontstaat, heeft het BMA geen nader onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid van de behandeling in het land van herkomst.
2.3
Op grond van het BMA advies heeft de minister met het primaire besluit geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
2.4
Omdat het BMA advies in de bezwaarfase was verouderd, heeft de minister opnieuw het BMA om advies gevraagd. In het advies van 19 maart 2024 heeft de arts van het BMA herhaald wat er in het eerdere advies staat. Daarnaast is aangeven dat geen uitspraak kan worden gedaan over het al dan niet optreden van een medische noodsituatie na zes maanden vanwege mogelijke wijzigingen in de medische situatie van eiser en de daaruit voortkomende behandeling. Het is voor een arts niet te voorspellen wat het ziektebeloop over een periode langer dan zes maanden zal zijn. Wijziging van het ziektebeloop kan de daarmee samenhangende noodzakelijke behandeling wijzigen. Deze wijzigingen zijn in het algemeen niet vooraf te bepalen. Verder zullen op langere termijn ook niet-medische omgevingsfactoren van invloed kunnen zijn op het beloop. Om die reden kan ook niet worden bepaald welke beschikbare behandeling voldoende is om een eventueel te verwachten medische noodsituatie te voorkomen.
2.5
Eiser is gehoord door een ambtelijke commissie. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.1
Volgens artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. In paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat de vreemdeling uitstel van vertrek krijgt als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om medische redenen. Daar is uitsluitend sprake van als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie. Onder een medische noodsituatie verstaat de minister die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
5.2
Eiser voert aan dat de arts van het BMA in beide medische adviezen heel concreet heeft aangegeven wat er op de langere termijn bij het uitblijven van een medische behandeling met eiser kan gebeuren, te weten het (te) laat ontdekken van kanker en het te laat herkennen van een opleving van de hepatitis-B-infectie. Ook heeft de arts van het BMA aangegeven dat dit op de lange termijn tot ernstige medische situaties kan leiden. Kennelijk kan dit dus wel in het geval van eiser worden beoordeeld. Beide medische adviezen zijn dan ook innerlijk tegenstrijdig. Het had dan ook in de rede gelegen dat de minister de arts van het BMA nader zou hebben bevraagd en ook zou hebben verzocht om alsnog te onderzoeken of een medische behandeling in Nigeria aanwezig is, aldus eiser.
5.3
Het betoog van eiser treft geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de BMA adviezen niet blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie op de korte termijn. Hoewel het BMA advies aangeeft dat bij het uitblijven van de behandeling een eventuele opleving van de hepatitis-B-infectie te laat of niet zal worden herkend, dat er daardoor op langere termijn schade aan de lever kan ontstaan en dat, als het echo-onderzoek niet plaatsvindt , het ontstaan van kanker (te) laat vastgesteld zal worden, is daarmee niet gezegd dát er een opleving van de infectie plaatsvindt, dát er schade aan de lever zal ontstaan en dát er kanker zal ontstaan. Bovendien is daarmee niet gezegd dat het uitblijven van een medische behandeling binnen een termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade zoals bedoeld in de Vc 2000.
5.4
De rechtbank volgt het op het BMA advies gebaseerde standpunt van de minister dat het voor een arts niet te voorspellen is wat het ziektebeloop zal zijn en daarom heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de opmerking van de arts over de situatie na zes maanden slechts een hypothetische situatie betreft. De betogen van eiser dat de medische adviezen innerlijk tegenstrijdig zijn en dat de minister de arts van het BMA nadere vragen had moeten stellen volgt de rechtbank dan ook niet.
5.5
Omdat niet is gebleken dat er een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat, heeft de minister zich ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen nader onderzoek hoeft plaats te vinden naar de beschikbaarheid van de behandeling in Nigeria. Het betoog van eiser dat er, gezien de prognose voor de langere termijn, op de langere termijn een schending van artikel 3 van het EVRM dreigt als er in Nigeria geen medische behandeling voor eiser beschikbaar is, treft dan ook geen doel. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het medisch onderzoek waarop beide medische adviezen zijn gebaseerd onvolledig is.
5.6
De betogen van eiser bieden gelet op het voorgaande geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de volledigheid of juistheid van het medisch advies. Evenmin heeft eiser door middel van contra-expertise aangetoond dat een medische noodsituatie zich zal voordoen binnen de indicatieve termijn.
5.7
De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Dat wat na zes maanden gebeurt is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Dat valt niet onder het bereik van artikel 64 van de Vw 2000. De minister heeft niet ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de behandelmogelijkheden in Nigeria.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt doormiddel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.