ECLI:NL:RBDHA:2024:19121
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door te vroege ingebrekestelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres, die betwistte dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, tijdig had beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres had haar asielaanvraag op 12 juli 2023 ingediend en stelde dat de beslistermijn niet geldig was verlengd door de WBV 2023/3, die op 27 januari 2023 in werking trad. Eiseres voerde aan dat de ingebrekestelling, die op 1 augustus 2024 was ingediend, te vroeg was en dat zij verweerder niet prematuur in gebreke had gesteld.
De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende aannemelijk had gemaakt dat er ten tijde van de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor was de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiseres met negen maanden verlengd, wat betekende dat de minister uiterlijk op 12 oktober 2024 op de aanvraag moest beslissen. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, waardoor niet was voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 oktober 2024, en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.