In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 1 april 2023 ingediend, en verweerder had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/3. Eiser heeft verweerder op 15 augustus 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Dit is langer dan de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat de rechtbank rekening houdt met de noodzaak voor verweerder om zorgvuldig te besluiten. Tevens wordt verweerder opgedragen om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 7 oktober 2024.