ECLI:NL:RBDHA:2024:19107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
11107359 EJ VERZ 24-75796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitdelingslijst in erfrechtelijke procedure met internationale aspecten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de uitdelingslijst van de nalatenschap van een erflaatster die in 2006 is overleden. De erflaatster had geen testament en haar erfgenamen zijn haar kinderen uit een eerder huwelijk. De vereffenaar, die door de rechtbank was benoemd, had een uitdelingslijst opgesteld waarin de verdeling van de nalatenschap werd voorgesteld. Tegen deze uitdelingslijst hebben verschillende partijen verzet aangetekend, waaronder de erfgenamen en de verwachters van het bezwaarde vermogen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is, gezien de laatste woonplaats van de erflaatster in Nederland. De rechter heeft geoordeeld dat het verzet tijdig is ingediend en dat de verzoekers belanghebbenden zijn. De kern van het verzet betreft de wijze van uitdeling en de omvang van de vorderingen van de verwachters. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de omvang van de vorderingen van de verwachters eerst in een andere procedure moet worden vastgesteld, voordat de vereffenaar een nieuwe uitdelingslijst kan opmaken. De rechter heeft de vereffenaar opgedragen om de verwachters en erfgenamen een termijn te geven om hun vorderingen in te dienen. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat het verzet van de verwachters gegrond is verklaard, terwijl het verzet van de andere partijen ongegrond is verklaard. De termijn voor het indienen van een nieuwe uitdelingslijst is verlengd tot vier weken na de vaststelling van de vorderingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
IB/c/d
Zaaknummer: 11107359 EJ VERZ 24-75796
Uitspraakdatum: 15 november 2024
Beschikking van de kantonrechter op het verzet tegen de uitdelingslijst in de nalatenschap van:
[erflaatster] ,
(hierna: erflaatster)
geboren op [geboortedatum] 1920 in [geboorteplaats] , Zwitserland,
overleden op [sterfdatum 1] 2006 in [plaatsnaam] ,
van wie de laatste woonplaats in [woonplaats 1] was.
De uitdelingslijst is (in gecorrigeerde vorm) neergelegd bij de griffie op 22 april 2024 door:
mr. [de vereffenaar 1]
de vereffenaar,
kantoorhoudende te Eindhoven,
hierna te noemen: de vereffenaar.
Tegen de uitdelingslijst is verzet ingesteld door:

2.[partij 2 naam 1] ,wonende te [woonplaats 3] ,

[partij 2 naam 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
[partij 2 naam 3],
wonende te [woonplaats 5] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de [partij 2] ,
gemachtigde: mr. S. van Wijk te Den Haag,

3.[partij 3] ,wonende te [woonplaats 6] , Duitsland,hierna te noemen: [partij 3] ,gemachtigde: mr. drs. C.P. Visser te Utrecht,

en

4.[partij 4] ,wonende te [woonplaats 7] ,hierna te noemen: [partij 4] ,gemachtigde: mr. J.H. Rodenburg te Rotterdam.

1. Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de rekening en verantwoording met uitdelingslijst, ingekomen op 10 april 2024 en in gecorrigeerde vorm op 22 april 2024;
  • het verzetschrift van [partij 1] , ingekomen op 14 mei 2024;
  • het verzetschrift van de [partij 2] , ingekomen op 22 mei 2024;
  • het verzetschrift van [partij 3] , ingekomen op 31 mei 2024;
  • het verzetschrift van [partij 4] , ingekomen op 31 mei 2024, met een rectificatie daarop van 3 juni 2024;
  • het verweerschrift van de vereffenaar;
  • het emailbericht van de kant van [partij 3] van 11 juli 2024, met een productie.
1.2.
Op 12 juli 2024 heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden. De vereffenaar is in persoon verschenen. [partij 1] , [partij 3] en [partij 4] zijn eveneens in persoon verschenen, ieder bijgestaan door de eigen gemachtigde. Namens de [partij 2] is [partij 2 naam 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en door mr. G. Sengers. Tevens is verschenen de heer [naam 1] . Door mr. Rodenburg en door mrs. Van Wijk en Sengers zijn pleitaantekeningen overgelegd. Van het (overige) verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.Feiten

2.1.
Erflaatster is overleden zonder dat zij bij testament over haar nalatenschap had beschikt.
2.2.
Haar erfgenamen zijn haar – ten tijde van haar overlijden nog levende – kinderen uit haar eerste huwelijk: [naam 1] , [naam 2] , [partij 3] en [partij 1] .
2.3.
Erflaatster is in tweede echt gehuwd geweest met de heer [naam 3] . Hij is op [sterfdatum 2] 1991 overleden. Hij heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Daarbij heeft hij erflaatster benoemd tot zijn enig erfgename, onder de last om al hetgeen zij onvervreemd en onverteerd laat van zijn nalatenschap uit te keren aan [naam 2] (een dochter van erflaatster) en [partij 4] (een neef van hem), ieder voor de onverdeelde helft. [naam 2] en [partij 4] worden hierna samen de verwachters genoemd.
2.4.
[naam 2] is in 2014 overleden. De [partij 2] zijn haar erfgenamen.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2015 is mr. dr. [de vereffenaar 2] (hierna: [de vereffenaar 2] ) tot vereffenaar benoemd. [de vereffenaar 2] is in 2020 overleden. Hij heeft de vereffening niet kunnen voltooien. Bij beschikking van 3 september 2020 heeft de rechtbank de vereffenaar tot opvolgend vereffenaar benoemd.
2.6.
Van het saldo van de nalatenschap van de tweede echtgenoot van erflaatster stond een deel groot CHF 507.838 op een rekening bij de Zwitserse bank [bank] . Erflaatster heeft dit bedrag op 25 maart 1992 overgeboekt naar haar eigen bankrekening bij [bank] . Op dat moment stond op haar eigen rekening nog CHF 28.524. Door de overboeking zijn de gelden van het eigen vermogen van erflaatster en het bezwaarde vermogen afkomstig uit de nalatenschap van haar tweede echtgenoot vermengd geraakt.
2.7.
De netto veilingopbrengst van de roerende zaken die tot de nalatenschap van erflaatster behoorden bedraagt € 30.019,70. Deze opbrengst is door [de vereffenaar 2] uitgekeerd aan (een van) de [partij 2] .
2.8.
In de verklaring van erfrecht die is opgemaakt door notaris [notaris] te [woonplaats 2] op 28 maart 2006 is opgenomen dat de bankrekeningen/effectendepots ABN-Amrobank nummer [bankrekening 1] en [bankrekening 2] afkomstig waren uit de nalatenschap van de tweede echtgenoot van erflaatster. Op een rekeningafschrift van het effectendepot met nummer [bankrekening 1] bij de ABN-Amrobank van 6 juni 2001 staat als tenaamstelling ‘mevrouw [naam 4] ’ met daaronder ‘depot verwachters’. Op een rekeningafschrift van de daaraan gekoppelde bankrekening van 25 januari 2006 staat als tenaamstelling ‘mevrouw [naam 4] ’ met daaronder ‘rekening verwachters’. In 2006 is het saldo van dit depot/deze rekening ter hoogte van in totaal € 201.788,00 uitgekeerd aan de verwachters.
2.9.
Overige banktegoeden zijn overgemaakt naar [de vereffenaar 2] , waaruit deze kosten van de vereffening heeft voldaan. Per saldo is er onder (de weduwe van) [de vereffenaar 2] een restant actief van € 13.594,85 achtergebleven.
2.10.
[de vereffenaar 2] heeft een concept-uitdelingslijst opgesteld. Hierin heeft hij overwogen dat erflaatster een onrechtmatige daad heeft gepleegd ten opzichte van de verwachters door het bezwaarde vermogen niet apart te beheren maar samen te voegen met het saldo op haar eigen rekening. De omvang van de vordering van de verwachters op de nalatenschap van erflaatster heeft hij berekend op:
94,68 % van het actuele saldo in Zwitserse franken op de bankrekening van erflaatster bij [bank] (op dat moment omgerekend in € 654.339); en van
94,68 % van de verkoopopbrengst van de inboedelgoederen.
Het percentage van 94,68 % komt overeen met de verhouding die het aandeel van het bezwaarde vermogen had in het totale saldo op die bankrekening op het moment dat erflaatster de overboeking naar haar eigen rekening deed. Deze wijze van berekening deed volgens [de vereffenaar 2] recht aan de interingsbevoegdheid van erflaatster alsmede aan het feit dat de eigendomsverhouding van de inboedelgoederen niet meer vast te stellen is, zodat aangenomen mag worden dat die is aangeschaft in de verhouding van beide vermogens.
2.11.
Op 9 december 2022 heeft de [bank] het tegoed op de bankrekening van erflaatster (op CHF 1.000,00 na) overgemaakt naar de derdenrekening van de vereffenaar. Het ging om een bedrag van in totaal € 651.539,04.
2.12.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 21 maart 2024 het loon van [de vereffenaar 2] als voormalig vereffenaar vastgesteld op € 68.652,00 en het loon van de vereffenaar vastgesteld op € 38.797,40.
2.13.
De vereffenaar heeft in zijn (herziene) uitdelingslijst de volgende uitdeling opgenomen.
Uitdelingslijst
Het van [bank] ontvangen bedrag van € 651 .539,043 zal worden uitgedeeld
in de navolgende rangorde, overeenkomstig paragraaf G3 van de Richtlijnen
Vereffening Nalatenschappen:
Uit de delen saldo: € 651.539,04
1. Kosten vereffening4:
- Loon [de vereffenaar 2] : € 68.652,00 - € 13.594,85 = - € 55.057,15
- Loon vereffenaar: - € 38.797,40
- Griffierechten: € 130,005 + € 688,006 = € 818,00
- Notariële kosten: € 164,64
- Kosten vertalingen: € 453,75
- Kamer van Koophandel€ 4,70
Totaal: € 1.441,09 -€ 1.441,09
Resteert om uit te delen: € 556.243,40
2. Overige schuldeisers:
Verwachters van bezwaard vermogen [partij 4] :
- [partij 2 naam 1] :
€ 142.842,47 - € 15.009,85 = - € 127.832,62
- [partij 4] : -€ 142.842,47
- Resteert als overschot7
ter verdeling onder de erfgenamen:€ 285.568,31
------------------
3 Exclusief het voorlopig bij [bank] gebleven bedrag van CHF 1.000,00
4Productie 15: beschikking kantonrechter met vaststelling loon d.d. 21 maart 2024, met onderliggende stukken van de overige kosten van de vereffening
5 Wegens verzoek tot vaststelling loon
6 Verwacht griffierecht wegens deponering rekening en verantwoording met uitdelingslijst
7 Exclusief het voorlopig bij [bank] gebleven bedrag van CHF 1.000,00”
2.14.
De vereffenaar heeft in zijn uitdelingslijst de volgende andere standpunten ingenomen dan [de vereffenaar 2] in diens concept-uitdelingslijst (zie 2.10).
2.14.1.
Met betrekking tot het saldo op de bankrekening bij [bank] van erflaatster is de vereffenaar ervan uitgegaan dat op het moment van overboeking door erflaatster een vergoedingsrecht van het bezwaarde vermogen is ontstaan jegens het eigen vermogen van erflaatster ter grootte van CHF 507.838,00, omgerekend in guldens naar de koers van maart 1992 ƒ 629.566,77 (ofwel in euro’s € 285.684,94, voor ieder van de verwachters € 142.842,47).
2.14.2.
De vereffenaar is ervan uitgegaan dat de helft van de roerende zaken tot het eigen vermogen van erflaatster behoorde en de andere helft tot het bezwaarde vermogen dat zij als erfgenaam van haar tweede echtgenoot heeft verkregen.

3.Het verzet van [partij 1]

3.1.
verzoekt te bepalen dat de saldi van de bankrekeningen [bankrekening 2] , [bankrekening 3] en [bankrekening 1] bij de ABN-Amrobank ten name van erflaatster geen deel uitmaakten van het bezwaarde vermogen.
3.2.
Bij de mondelinge behandeling heeft hij dit verzoek ten aanzien van de bankrekeningen [bankrekening 2] en [bankrekening 3] ingetrokken.

4.Het verzet van de [partij 2]

4.1.
De [partij 2] verzoeken – na wijziging van hun verzoek bij de mondelinge behandeling – de kantonrechter om de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst aan te passen, althans de vereffenaar te veroordelen om dit te doen, in die zin dat:
  • primair daarin de zienswijze van [de vereffenaar 2] wordt gevolgd, zodat aan de verwachters € 94,68% van het te verdelen saldo toekomt;
  • subsidiair dat de vergoedingsvordering van de verwachters niet per 25 maart 1992 wordt omgerekend naar euro’s maar per datum uitkering en dat over de vergoedingsvordering wettelijke rente althans een redelijke rente wordt berekend vanaf 25 maart 1992.

5.Het verzet van [partij 3]

5.1.
sluit zich aan bij het verzoek van [partij 1] . Verder verzoekt zij dat de kantonrechter bepaalt dat de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst aangepast moeten worden aan het feit dat [partij 3] de dochter is van de tweede echtgenoot van erflaatster en aldus zijn erfgenaam.

6.Het verzet van [partij 4]

6.1.
verzoekt:
  • zijn verzet gegrond te verklaren;
  • met wijziging van de uitdelingslijst primair te bepalen dat hij een vordering op erflaatster heeft van € 256.976 alsmede van de helft van 94,68% van het resterende saldo op de [bank] -rekening van CHF 1.000,00 en subsidiair te bepalen dat het bezwaarde vermogen is vermengd met het eigen vermogen van erflaatster van de [bank] -rekeningen en dat [partij 4] voor de helft van 94,68% meedeelt in de waardestijging van dit vermogen;
  • (thans nog) te bepalen dat de saldi van de bankrekeningen [bankrekening 2] en [bankrekening 1] bij de ABN-Amrobank ten name van erflaatster onderdeel uitmaken van het bezwaarde vermogen;
  • te bepalen dat hij recht heeft op € 7.504,93 van de netto-veilingopbrengst van de roerende zaken van de nalatenschap van erflaatster.

7.Het verweer van de vereffenaar

7.1.
De vereffenaar verzoekt om alle opposanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzet, althans hun verzet ongegrond te verklaren en hun verzoeken af te wijzen met veroordeling van opposanten in de kosten van het geding, met wettelijke rente daarover als de kosten niet tijdig betaald worden. Hij betwist de uitgangspunten die de opposanten aan hun verzoeken ten grondslag leggen.

8.De beoordeling

De Nederlandse rechter is bevoegd en Nederlands recht is van toepassing
8.1.
De vereffening van de nalatenschap van erflaatster heeft een internationaal aspect omdat een (groot) deel van de nalatenschap zich ten tijde van haar overlijden in Zwitserland bevond. Daarom zal de kantonrechter eerst nagaan of de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen over de vereffening van dat vermogen en welk recht van toepassing is.
8.2.
De nalatenschap van erflaatster is opengevallen op [sterfdatum 1] 2006. Op die datum was de Verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtsverklaring niet in werking getreden en dus niet op de afwikkeling van de nalatenschap van erflater van toepassing. Voor de beoordeling van de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt zijn de regels van de Nederlandse wet dan ook bepalend. Omdat de erflaatster haar laatste woonplaats/gewone verblijfplaats in Nederland had, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht (artikel 6 aanhef en onder g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en is Nederlands recht toepasselijk (artikel 10:152 BW gelezen in verbinding met artikel 10:149 lid 1 en 10:150 BW).
Het verzet is tijdig ingediend
8.3.
De vereffenaar heeft de neerlegging van de uitdelingslijst op 3 mei 2024 openlijk bekend gemaakt door publicatie daarvan in de Staatscourant. Het verzet tegen de uitdelingslijst moet binnen één maand na de openlijke bekendmaking worden ingediend. Alle verzetschriften zijn binnen deze termijn en dus tijdig ingediend.
De regels voor de verzetprocedure zijn in deze zaak van toepassing
8.4.
Op het eerste gezicht lijkt de nalatenschap van erflaatster positief te zijn. Als alle schulden van de nalatenschap kunnen worden voldaan, rust op de vereffenaar niet de verplichting een rekening en verantwoording en uitdelingslijst neer te leggen. Het enkele feit dat hij dat wel doet, betekent niet zonder meer dat de procedure van artikel 4:218 BW gevolgd moet worden in plaats van de door artikel 4:221 lid 3 BW voorgeschreven procedure (waarin rekening en verantwoording moet worden afgelegd aan degenen die recht op het overschot uit de nalatenschap hebben, in dit geval de erfgenamen). In dit geval staat echter nog niet vast dat de nalatenschap positief is. De verwachters en [partij 3] hebben immers claims, die indien terecht, het actief van de nalatenschap zodanig zouden kunnen doen dalen dat mogelijk niet alle schulden kunnen worden voldaan. Daarom gaat de kantonrechter uit van toepasselijkheid van de verzetprocedure.
Verzoekers zijn belanghebbende en dus ontvankelijk in hun verzet
8.5.
Artikel 4:218 lid 3 BW bepaalt dat iedere belanghebbende verzet tegen de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst kan instellen. Artikel 4:218 lid 2 BW bepaalt dat de vereffenaar de neerlegging van de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst bekend moet maken aan de erfgenamen, de legatarissen en degenen die zich als schuldeisers hebben gemeld. De kantonrechter leidt uit deze laatste bepaling af dat de daarin genoemde personen belang hebben bij de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst en dus ook belanghebbende zijn in de zin van lid 3. Verzoekers horen allen tot deze groep en zijn dus belanghebbende in de zin van artikel 4:218 lid 3 BW.
In verzet tegen de uitdelingslijst gaat het vooral om de wijze van uitdeling (de verdeling van het actief over de schuldeisers), niet om de gegrondheid van de vorderingen van schuldeisers
8.6.
De vereffenaar heeft bij de mondelinge behandeling aan de orde gesteld dat kantonrechters in Nederland in verzetprocedures verschillende normen hanteren om het verzet te toetsen. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
8.7.
In artikel 4:218 lid 5 BW worden, voor zover over het verzet tegen de uitdelingslijst in boek 4 BW geen specifieke voorschriften zijn opgenomen, de voorschriften van de Faillissementswet zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaard op het verzet tegen de uitdelingslijst. Deze bewoordingen wijzen erop dat overeenkomstige toepassing van de voorschriften van de Faillissementswet op de verzetsprocedure uitgangspunt en geen uitzondering is [1] . Dat betekent dat de kantonrechter voor de beantwoording van de vraag welke toets de kantonrechter moet aanleggen bij de beoordeling van het verzet en van de vraag welke bezwaren bij een verzet tegen de uitdelingslijst kunnen worden aangedragen zo veel mogelijk moet aansluiten bij de Faillissementswet.
8.8.
In faillissementsprocedures is bij het verzet tegen de uitdelingslijst geen plaats voor een inhoudelijke beoordeling van een door de curator (deels) betwiste vordering van een schuldeiser. De uitdelingslijst heeft de strekking om iedere schuldeiser het hem toekomende aandeel in het actief te waarborgen. Verzet tegen de uitdelingslijst is mogelijk, als aan die waarborg tekort wordt gedaan, bijvoorbeeld doordat een schuldeiser, in strijd met de erkenning of voorwaardelijke toelating, niet, voor een verkeerd bedrag of met de verkeerde rang in de uitdelingslijst is opgenomen. Verzet kan ook worden ingesteld als de curator een bate, die hij heeft ontvangen of had behoren te ontvangen, ten onrechte niet ter verdeling heeft gebracht. Daarbij dient de rechter te beoordelen, of het belang van de boedel naar redelijke maatstaven met zich brengt, dat gepoogd wordt de bate voor de boedel te verkrijgen, met andere woorden of de te verwachten kosten de bate niet zullen overtreffen [2] . Omdat een vereffenaar de nalatenschap vereffent in het belang van de schuldeisers en niet in het belang van de erfgenamen, zal in dit opzicht bij een positieve nalatenschap minder van de vereffenaar verwacht mogen worden dan bij een negatieve nalatenschap. Tot slot kan verzet niet worden ingesteld als de omvang van een vordering van een schuldeiser betwist wordt. Als de curator bij de verificatievergadering een vordering betwist, verwijst de rechter-commissaris – als er geen schikking kan worden bereikt – deze vordering naar de renvooiprocedure zodat partijen het bestaan en de omvang van die vordering door de rechtbank kunnen doen vaststellen (artikel 122 Faillissementswet).
8.9.
Deze laatste bepaling kan niet overeenkomstig worden toegepast bij vereffeningen, omdat bij een vereffening geen verificatievergadering plaatsvindt en geen renvooiprocedure mogelijk is. Doordat bij de vereffening niet automatisch naar de renvooiprocedure wordt verwezen, kan het voorkomen dat, anders dan bij een faillissement, bij het opmaken van de uitdelingslijst nog geen zekerheid bestaat over de juistheid en de omvang van de vorderingen van schuldeisers. Dat is onwenselijk, want dan kan geen correcte uitdelingslijst worden opgemaakt. Daarom kent de wet een vaststellingsprocedure. In de wetsgeschiedenis van boek 4 BW [3] is daarover het volgende geschreven:
“Daar bij deze vereffening een accoord niet kan voorkomen, is geen afzonderlijke verificatie voorgeschreven, maar gaat de vereffenaar onmiddellijk tot het opmaken van de uitdelingslijst over. Een geschil over het toelaten van een vordering of haar voorrang, kan echter aan het opmaken van de uitdelingslijst voorafgaan. Daartoe is de vereffenaar verplicht zodra hij zich met een vordering of een voorrang niet kan verenigen, daarvan aan de belanghebbende kennis te geven. Deze kan dan volgens artikel 4.5.3.14 lid 2 [4] zonder de uitdelingslijst af te wachten, een procedure tot erkenning van zijn vordering of zijn voorrang instellen.
Wanneer de vereffenaar niet tijdig kennis geeft, zal hij jegens de belanghebbenden tot vergoeding der schade gehouden zijn, die dezen uit de vertraging der afwikkeling ondervinden. […]”
Dit is uiteindelijk in de wet gekomen in artikel 4:214 lid 4 BW (waarin staat dat de vereffenaar, indien hij zich niet met een vordering kan verenigen, daarvan onverwijld onder opgave van redenen kennis doet aan degene die de vordering bij hem heeft ingediend) en in artikel 4:223 lid 2 BW, waarin is bepaald dat een schuldeiser ook tijdens de vereffening zijn vorderingsrecht bij vonnis kan doen vaststellen. Een vaststelling van het vorderingsrecht van de schuldeiser past dus niet bij de procedure van verzet tegen de uitdelingslijst, waarin bovendien geen plaats is voor bewijslevering en geen hoger beroep mogelijk is. De conclusie is dat de verzetprocedure zich niet leent voor het beslissen over de omvang van de vorderingen van schuldeisers.
De omvang van de vorderingen van de verwachters moet eerst worden vastgesteld in een andere procedure
8.10.
Het verzet van de verwachters ziet op de omvang van hun vordering op de nalatenschap. Uit het voorgaande volgt dat de omvang van de vordering van de verwachters eerst moet worden vastgesteld, zowel op het punt dat zij recht menen te hebben op méér als op het punt dat de erfgenamen menen dat de verwachters recht hebben op minder dan in de uitdelingslijst is opgenomen. De erfgenamen en de verwachters zullen hun geschil eerst onherroepelijk moeten laten beslissen door de gewone civiele rechter, zodat de vereffenaar een nieuwe uitdelingslijst kan opmaken wanneer de omvang van de vorderingen van de verwachters vast staat. Op dit moment kan de kantonrechter niet vaststellen dat de uitdelingslijst juist is en in zoverre wordt het verzet gegrond verklaard. Om te voorkomen dat de vereffening van de nalatenschap te veel vertraging oploopt, zal de kantonrechter de vereffenaar een aanwijzing geven, inhoudend dat hij de verwachters en de erfgenamen een termijn van drie maanden moet stellen waarbinnen zij hun vorderingen moeten instellen. Als zij binnen die termijn geen vordering instellen, mag de vereffenaar ervan uitgaan dat hij de vorderingen van de verwachters juist in de uitdelingslijst heeft opgenomen. In verband met het voorgaande zal de kantonrechter bepalen dat de termijn voor indiening van de uitdelingslijst wordt verlengd.
Bankrekeningen [bankrekening 2] , [bankrekening 3] en [bankrekening 1] behoren tot het bezwaarde vermogen en maken dus geen deel uit van het actief dat de vereffenaar in de vereffening moest betrekken
8.11.
Het verzet van [partij 1] , [partij 3] (deels) en [partij 4] (deels) ziet niet op de omvang van de vorderingen van de verwachters, maar op een bate die de vereffenaar wel of niet in de verdeling had moeten betrekken, te weten de banksaldi op de rekeningen [bankrekening 2] , [bankrekening 3] en/of [bankrekening 1] . Dit bezwaar kunnen zij wel in een verzetprocedure aan de orde stellen.
8.11.1.
[partij 4] verzoekt te bepalen dat de saldi van de bankrekeningen [bankrekening 2] en [bankrekening 1] bij de ABN-Amrobank ten name van erflaatster onderdeel uitmaken van het bezwaarde vermogen. Dat is ook waarvan de vereffenaar is uitgegaan. In zoverre heeft [partij 4] dus geen belang bij zijn verzet.
8.11.2.
[partij 1] en [partij 3] verzoeken te bepalen dat (delen van) die saldi niet tot het bezwaarde vermogen behoren. Uit de overgelegde stukken volgt echter dat die saldi steeds zijn geadministreerd als te zijn gehouden ten behoeve van de verwachters, zodat de vereffenaar ervan mocht uitgaan dat dit bezwaard vermogen was. Nu het hier gaat om een in beginsel positieve nalatenschap, waarin de verwachters de schuldeisers zijn, ligt het gezien het hierboven onder 8.8 geformuleerde uitgangspunt – anders dan [partij 1] aanvoert – niet op de weg van de vereffenaar om dan toch nog een diepgaand onderzoek te doen om uit te zoeken op welke wijze die saldi zijn opgebouwd. [partij 1] en [partij 3] hebben daarvoor in ieder geval onvoldoende handvatten aangedragen. Hun verzet op dit punt is dus ongegrond.
[partij 3] heeft geen concrete vordering als schuldeiser van de nalatenschap en daarom is haar verzet ongegrond
8.12.
[partij 3] heeft geen concrete vordering ingediend bij de vereffenaar. Zij vraagt aanpassing van de uitdelingslijst aan het feit dat zij de (biologische) dochter is van de tweede echtgenoot van erflaatster, maar zelfs als vast zou staan dat zij diens dochter is, maakt dat nog niet dat de uitdelingslijst moet worden aangepast. Het staat immers vast dat zij niet in het testament van de tweede echtgenoot van erflaatster is genoemd en dus geen erfgenaam van hem is en ook geen beroep op de legitieme heeft gedaan. Daarom en omdat zij verder ook niet aangeeft hoe de uitdelingslijst concreet zou moeten worden aangepast en op welke gronden, is haar verzet ongegrond.
Het verzoek van [partij 4] met betrekking tot de waarde van de roerende zaken hoort niet thuis in de verzetprocedure
8.13.
De [partij 2] hebben de verkoopopbrengst van de roerende zaken van de nalatenschap onder zich. [partij 4] verzoekt te bepalen dat hij recht heeft op € 7.504,93 van die opbrengst. Dit heeft geen betrekking op de vereffening van de nalatenschap, maar is een kwestie tussen [partij 4] en de [partij 2] en hoort dus niet thuis in deze verzetprocedure. In zoverre is zijn verzet ongegrond.
De verzoeken tot het geven van een kostenveroordeling worden afgewezen
8.14.
De verzetprocedure leent zich niet voor het geven van een kostenveroordeling.

9.De beslissing

De kantonrechter:
9.1.
verklaart het verzet [partij 3] en [partij 1] ongegrond;
9.2.
verklaart het verzet van [partij 4] voor zover het ziet op het actief van de nalatenschap en op de verkoopopbrengst van de roerende zaken ongegrond;
9.3.
verklaart het verzet van de verwachters (met uitzondering van het verzet dat onder 9.2. ongegrond is verklaard) gegrond;
9.4.
geeft de vereffenaar een aanwijzing inhoudend dat hij de verwachters en de erfgenamen binnen drie weken na deze beschikking een termijn van drie maanden moet geven waarbinnen zij de vaststelling van de omvang van de vordering van verwachters aan de rechter kunnen voorleggen;
9.5.
verlengt de termijn waarbinnen de vereffenaar een (aanvullende) rekening en verantwoording en een (nadere) uitdelingslijst moet neerleggen tot vier weken nadat bij onherroepelijk vonnis of arrest het vorderingsrecht van de verwachters is vastgesteld dan wel, indien niet binnen de door de vereffenaar gegeven termijn een procedure aanhangig is gemaakt, tot vier weken na het verstrijken van die termijn;
9.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter en op 15 november 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2393
2.Hoge Raad 18 januari 1940, ECLI:NL:HR:1940:148
3.Parl. Gesch. BW Boek 4 2002, p. 1012 (nr. 4)
4.(kantonrechter:) dat is het huidige artikel 4:223 lid 2 BW